Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4069
4069 Het betwijfelen van het bestaan van GOD in de eindtijd
25 juni 1947: Boek 50
Er is een buitengewone scherpzinnigheid voor nodig, wetenschappelijk het bewijs te leveren dat het bestaan van GOD is te betwijfelen of te loochenen. En deze poging zal ondernomen worden om wetenschappelijk het grootste probleem op te lossen:
Is er een GOD?
Dit is ook een teken van de eindtijd, dat de mensheid haar standpunt inneemt tegenover de voornaamste vraag, echter veel meer in negatieve zin, want ze zijn bereid zich bij deze strijdvraag en haar bewijsvoering aan te sluiten, want hun geloof is, wanneer tenminste nog aanwezig, slechts erg zwak en de minste stoot is voldoende, het aan het wankelen te brengen.
Bestaat er een GOD? Geen vraag is voornamer en als ze serieus gesteld wordt door zoekende mensen, ben IK bereid opheldering te geven en de zoekende zal waarlijk tevreden zijn met het inzicht dat hem wordt toegezonden en dat hij nu ook overtuigd verdedigt.
Als de vraag echter niet door zoekende - maar door mensen die het-beter-willen-weten, wordt opgeworpen, die alleen het antwoord willen accepteren dat voor hen aangenaam is en die het bewijs niet willen leveren dat IK besta, veeleer dat IK niet besta, zullen ze nooit tot een resultaat komen dat waarheidsgetrouw is, ondanks vele schijnbaar steekhoudende bewijzen. Ze horen bij de vijandige macht, die zichzelf op de troon wil verheffen en MIJ verdringen.
En dit is het begin van het einde, want volgens de wet van eeuwigheid ontruk IK Mijn tegenstander de macht als hij de hem toegestane grenzen overschrijdt, wat dan het geval is, als hij MIJ totaal uit de gedachten van de mensen tracht te verdringen.
Het zal een zware strijd zijn die om MIJ wordt geleverd, in heftige bewoordingen zal men de mijnen trachten te overtuigen dat ze een spookbeeld najagen, alle religieuze geloofsartikelen en leerstellingen zullen punt voor punt worden afgekraakt en de mensen die niet helemaal vast staan, zullen stuk voor stuk verloren gaan, want de tegenstander weet zijn woorden zo te kiezen, dat ze niet zonder indruk blijven en daar het merendeel der mensen het weten ontbreekt omdat ze zelf in geestelijke blindheid voortgaan, herkennen ze bij de tegenstander de dwaling niet, zoals ze echter de waarheid ook niet in zichzelf kunnen zoeken en vinden. En ze worden onzeker en vallen, als ze zich op het laatste ogenblik niet bij MIJ aansluiten, als ze MIJ niet om verlichting vragen, die IK een vragende uitermate graag verleen als hij maar echt het juiste en de waarheid wil. Maar wie op zichzelf vertrouwt, wie eveneens tracht zich verstandelijk over dit grootste vraagstuk opheldering te verschaffen, zal vastlopen in de duisternis, want hij jaagt een dwaallicht na , hij gelooft de overtuigende woorden van de wijzen der wereld en bewondert hun scherpzinnigheid en hun conclusies, en hij geeft MIJ op en oordeelt zichzelf.
En omdat IK van eeuwigheid af van deze strijd op de hoogte ben, omdat IK de zwakken wil helpen, zoals ook diegenen die MIJ zoeken, maak IK hen al vertrouwd met de waarheid, en wie moeite doet voor deze waarheid, wie zich waardig maakt ze te ontvangen en er in vrije wil naar streeft, zal alle scherpzinnigheid van de wijzen der wereld overtroeven, hij zal wetend worden, hij zal kracht ontvangen om te oordelen, zijn Geest zal verlicht worden en niets zal hem zijn geloof, zijn overtuiging kunnen afnemen, want hij is door MIJ Zelf onderricht, en hij heeft het bewijs dat IK besta en dat IK al Mijn schepselen wil winnen voor de eeuwigheid. En hij zal MIJ trouw blijven tot het einde toe.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte