Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4053

4053 Zonde tegen de GEEST

31 mei 1947: Boek 50

Het moet als een zonde tegen de GEEST worden beschouwd als de mensen het door MIJ aan hen aangeboden Woord als waarheid inzien en het toch niet willen aannemen, d.w.z. Mijn dienaren op aarde afwijzen of er geen waarde aan hechten om Mijn Woord in ontvangst te nemen. Het is een bijzondere genade als Mijn Woord aan de mens wordt overgebracht, want het is het brood dat uit de hemelen komt en daarom ook een bijzondere uitwerking heeft op de menselijke ziel. Het is gegeven door de Stem van de GEEST, het is Mijn GEEST, DIE Zich met de Geestvonk in de mens verbindt, het is het hoogste geestelijke goed, een genadegave van 'n heel onvoorstelbare waarde en het moet met dank worden ontvangen en ook als kostbare genadegave worden gewaardeerd door hem die het als Mijn geschenk inziet, die zich door de waarheid voelt aangeraakt, die moet erkennen dat het naar zijn inhoud waardevol en van goddelijke oorsprong is.

En begrijpelijkerwijs zondigt zo'n mens tegen de GEEST, als hij Mijn Woord onverschillig aanneemt, als hij zich verzet om zich de inhoud tot geestelijk eigendom te maken, doordat hij er over nadenkt en zijn standpunt tegenover zijn inhoud bepaalt. Want IK Zelf ben hem nader gekomen en hij schenkt geen aandacht aan MIJ, IK heb aan zijn deur geklopt en wenste binnengelaten te worden en hij neemt MIJ niet op, IK spreek tot hem en hij luistert niet naar MIJ, IK bied hem brood en wijn aan, Mijn vlees en Mijn bloed en hij wijst af, wat voor hem verkwikking en versterking moet zijn voor zijn levensweg op aarde.

En bij wie IK eenmaal dichterbij ben gekomen, zonder te zijn opgenomen, zal zeer lang moeten worstelen voor hem weer de genade ten deel valt, hij zal door MIJ niet makkelijk weer worden uitgenodigd voor het avondmaal, want hij nam Mijn eerste uitnodiging niet aan. En de zonde tegen de GEEST weegt uitermate zwaar, want ze kan 'n totaal gebrek aan inzicht als gevolg hebben, het kan de mens volledig verblinden in de geest, omdat IK Zelf hem dan het vermogen om in te zien afneem, als hij eenmaal het licht tracht te doven door zijn weigering, omdat hij wel het schijnen van het licht waarneemt en toch de weg niet begaat die voor hem helder wordt verlicht, omdat hij liever op de oude weg verder gaat, waarvan IK hem wil afhalen en op de juiste weg leiden.

Wie het werkzaam zijn van de GEEST kan inzien, heeft ook de verplichting kennis te nemen van de inhoud van de kennisgevingen, die afkomstig zijn uit Mijn rijk, want IK doe de mensen op aarde waarlijk een kostbaar goed toekomen en als het geloof aanwezig is dat het geestelijke goed afkomstig is van MIJ, moet het ook gewaardeerd worden als goddelijk geschenk, het moet vol vreugde worden ontvangen en overal heen verbreid, opdat ook de medemensen die niet in staat zijn zelf de Stem van de GEEST in zich te vernemen, in de zegen van Mijn openbaringen terecht komen.

En die het als Mijn geschenk in ontvangst nemen, zullen gezegend zijn, want ze ontvangen MIJ Zelf en verblijven voortaan in Mijn genade. IK Zelf ben nu bij hen en Mijn tegenwoordigheid verzekert hun voortdurend leiding, voortdurend hulp in elke nood en een mate van genade, die ze zelf door hun liefde tot MIJ kunnen vergroten en op aarde zeker hun doel bereiken - dat ze zich vormen tot lichtwezens omdat Mijn Woord hun tegelijkertijd kracht verschaft, om welke reden ieder mens begrijpelijkerwijs leeg heengaat die zondigt tegen de GEEST.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte