Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3960

3960 Verlossend werkzaam zijn is de grootste daad van naastenliefde

24 januari 1947: Boek 49

Verlossend werkzaam te zijn op aarde is de grootste naastenliefde en dus God welgevallig. Het is een werkzaamheid die zowel het lichaam als ook de ziel van de medemens betreft. Want de nood van het lichaam zal afnemen, hoe ijveriger er aan de ziel wordt gewerkt. Maar verlossend werkzaam zijn is alles wat de ziel helpt om vrij te worden, alles wat ertoe dient dat ze zich aan de macht van de satan ontwringt en zich positief ontwikkelt, alles wat haar helpt om volmaakt te worden. Maar ieder mens kan dit verlossende werk verrichten en daarom een buitengewoon zegenrijke naastenliefde beoefenen, in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde, waar ontelbare zielen zich in geestelijke nood bevinden aan wie hulp moet worden geboden. Want zonder hulp zijn hun zielen reddeloos verloren, daar ze zelf geen kracht meer hebben om zich te bevrijden.

Wanneer u mensen het voor ogen houdt dat een geheel verzwakte ziel dringend hulp nodig heeft, dan moet uw hart tot deze hulpverlening besluiten als u maar een vonkje liefde in u bespeurt. Want deze zwakte van de ziel is geen voorbijgaande toestand, maar houdt eeuwig aan, tot haar van buitenaf hulp wordt geboden. De ziel is in het stadium als mens weliswaar in staat zichzelf te verlossen als ze zich aan de wil van God onderwerpt en Zijn geboden onderhoudt, maar omdat ze dat niet heeft gedaan, is ze zonder enige kracht. En de hulp kan haar alleen van de kant van de medemensen ten deel vallen, omdat een rechtstreeks werkzaam zijn van God een onmogelijkheid is geworden, juist door de wil van de mensen zelf die geheel verkeerd is gericht. Maar God probeert in de laatste tijd ook deze wil nog te veranderen en daarom zendt Hij Zijn boden naar de mensen. Daarom maant Hij hen voortdurend aan op aarde verlossend bezig te zijn, doordat ze de medemensen opheldering brengen en door goed voorbeeld tot een levenswandel in liefde aansporen, want alleen daardoor kunnen de zielen zich verlossen.

De liefde is dus nodig om op aarde aan het verlossingswerk deel te nemen. En ieder mens die deze liefde bij de naaste beoefent, zal door God gezegend zijn, want deze liefde is waarlijk onbaatzuchtig. En verlossende arbeid kan alleen verricht worden door diegenen die zichzelf verloochenen, die de hang naar de wereld hebben overwonnen en die dus in waarheid arbeiders zijn in de wijngaard van de Heer. Die zichzelf voor een werk hebben aangeboden dat geen aardse successen tot gevolg heeft, maar enkel en alleen het geestelijk welzijn van de medemensen betreft. En zulke naastenliefde moet succes opleveren, ze zal niet zonder uitwerking blijven. Het werk aan de ziel bij de naaste zal niet tevergeefs zijn gedaan, voor zover diens wil niet geheel weerspannig is tegen God en hij dus ook aan de inspanningen van de medemensen weerstand biedt. Anders is diens ziel verloren voor de eeuwigheid, want de geestelijke nood is te groot om op aarde te kunnen worden opgeheven in de korte tijd die de mensen nog rest voor de verlossing van de zielen. Dan is een nieuwe kluistering het lot van de tegen God weerspannige ziel. Een gang door de nieuwe schepping van de aarde, die weer eindeloos lange tijden zal duren.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte