Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3794

3794 De vrijheid van wil - Het afbreken van de ontwikkeling

8 juni 1946: Boek 48

Ik laat de menselijke wil zijn vrijheid. Wat dat betekent en waarom het niet anders toelaatbaar is zult u pas kunnen begrijpen als u wedergeboren bent in de geest, als u bekend bent met mijn heilsplan van eeuwigheid, met de verlossing van het geestelijke dat gebonden is. Dan pas zult u de noodzaak inzien dat de mensen zelf zich eerst moeten veranderen, willen zij een verandering in hun levenssituatie bereiken, ofschoon Ik de Heer over hemel en aarde ben en alles alleen mogelijk is door mijn wil of mijn toelating. Hoe de mens zichzelf tegenover mijn eeuwige wetten instelt, hoe hij zichzelf naar mijn eeuwige ordening voegt of er zich tegen verweert, zo is ook het lot op aarde en in het geestelijke rijk dat hij zichzelf bereidt. Ik zal nooit ofte nimmer de wil van de mensen met geweld breken, alleen door allerlei middelen mijn schepselen trachten te bewegen hun wil zelf te veranderen. En zo'n middel is ook de grote nood die over de aarde gaat, die echter door mensen zelf veroorzaakt is juist door hun verkeerde wil. Ik moet hen laten uitrazen ter wille van hen zelf, wil Ik de mogelijkheid niet verhinderen dat zij als vrije schepselen eens die wil ook gebruiken in de goede richting en volmaakt worden.

Wat uit mijn kracht is voortgekomen, was en blijft goddelijk. Het kan nimmermeer in een gebonden toestand blijven, zelfs al heeft het zich uit eigen wil in deze toestand gebracht. Ontneem Ik echter de mens de vrije wil, dan blijft het schepsel voor eeuwig onvrij, het kan nooit meer in zijn oertoestand terugkeren, die het alleen in "vrije wil' bereiken kan. Of, Ik moet het uit Mij voortgekomen schepsel iedere kennis over zijn bestemming ontnemen en het dan sturen volgens mijn wil. Dan echter is het een wezen dat zich schikken moet, dat nog ver van de goddelijkheid verwijderd is. Wil het echter dichter bij zijn oertoestand komen, dan moet het die vrijheid van wil gegeven worden en het moet dan die wil op de juiste manier gebruiken. Daartoe gaf Ik hem het leven als mens. Ik gaf hem de bekwaamheid te denken en te handelen en Ik zal zijn vrije wil nooit uitschakelen voordat zijn proeftijd op aarde is afgelopen. Doch een misbruikte wil moet Ik opnieuw binden voor lange tijd, hem dan pas de vrijheid weer teruggevend als hij weer de genade verkrijgt als mens belichaamd over de aarde te gaan en opnieuw de laatste wilsproef af te leggen.

Dit is wet van eeuwigheid en Ik kan het niet ongedaan maken, want dat zou mijn wet van eeuwigheid tegenspreken en het wezenlijke geheel van zijn goddelijkheid beroven. Want wat van Mij is uitgegaan, blijft altijd en eeuwig een deel van Mij, dat als uiteindelijk doel het bereiken van de oertoestand gesteld is, waartoe de vrije wil onvermijdelijk noodzakelijk is. En al brengt deze vrije wil daden van de grofste liefdeloosheid voort, Ik zal hem niet voortijdig binden. Ik zal alleen door mijn wil daar de orde weer tot stand brengen, waar de vrije wil van de mensen gebruikt wordt om nader tot Mij te komen. Maar als het uur gekomen is dat Ik als het einde bestemd heb sinds eeuwigheid, breekt mijn wil de opwaartse of neerwaartse ontwikkeling af. Dan wordt er eerst weer een toestand van orde geschapen die het binden van de totaal verkeerde wil vereist, opdat de verlossing van het onvrije geestelijke weer opnieuw kan beginnen. Want Ik houd nooit op te zorgen voor het uit Mij voortgekomen en uit vrije wil van Mij afgevallen geestelijke, dat het zijn vrijheid weer terugkrijgt, dat het zijn oertoestand bereikt en eens zalig wordt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte