Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3414

3414 Het vergeestelijken van de ziel - Het overwinnen van de materie

22 januari 1945: Boek 44

Dat u de wereld zult leren geringschatten is absoluut noodzakelijk als u uw ziel geheel rijp wilt laten worden. Want pas als deze er niet meer naar verlangt, keert ze zich naar het geestelijke rijk toe, de wereld die haar eigenlijke vaderland is, die haar alles biedt wat haar helpt opwaarts te gaan en die dus ook het doel is dat ze door het aardse leven moet bereiken. Hoe meer de mens zich losmaakt van materiële zaken, hoe meer zijn zinnen zich dood houden voor aardse vreugden en genoegens, des te meer vergeestelijkt zich de ziel. Zolang de mens op aarde leeft, moet hij zich weliswaar tot op zekere hoogte naar de eisen van het lichaam voegen. Hij moet aardse verplichtingen nakomen, hij moet aardse werkzaamheden verrichten, hij is dus aard-gebonden en kan zich zuiver lichamelijk niet eerder van haar losmaken tot God hem wegroept in het geestelijke rijk. Toch kan de mens een tweede leven leiden naast zijn aardse.

Het leven van de ziel hoeft niet volledig deel te hebben aan het leven van het lichaam. De ziel hoeft niet hetzelfde na te streven als het lichaam, maar ze kan zich volledig onafhankelijk ervan haar rijk vormen, dat echter ver van het verlangen van het lichaam af ligt. Ze kan zich naar het geestelijke rijk toekeren en dan zal het lichaam wel zijn aardse taak vervullen, maar nooit meer voor zichzelf aardse genoegens nastreven, veel meer zich spoedig bij het verlangen van de ziel aansluiten en eveneens trachten zich geestelijk bezig te houden, zodra de aardse plichten het daarvoor tijd laten en gelegenheid bieden. En zodra deze graad is bereikt dat nu de mens geen acht slaat op alle materiële goederen, zodra hij zich het geestelijke rijk tot het doel van zijn streven stelt, is hij ook gevrijwaard van sterke verzoekingen van de kant van de wereld. Hij kan daar niet meer aan ten offer vallen, alleen zo nu en dan nog lichte gevechten hebben te doorstaan als de wereld zich steeds weer aan hem laat zien met zijn vreugden en genoegens en hem voor zich wil winnen. Maar dit zijn slechts verzoekingen die hij steeds zal overwinnen omdat de krachten van het geestelijke rijk, van het rijk waar zijn ziel naar streeft, hem nooit meer loslaten. omdat ze hem met onvermoeibare liefde aantrekken en zijn ziel dus voortdurend beïnvloeden, zodat ze de kracht in zich voelt om weerstand te bieden.

Hoe meer er nu afstand wordt gedaan van de materiële wereld, des te sterker is ook de krachtoverdracht vanuit het geestelijke rijk. En dit toestromen van kracht komt niet alleen de ziel, maar ook het lichaam ten goede. Want dit laatste is nu in staat ook zijn aardse taak te volbrengen, zonder daarom de ziel te verwaarlozen. En de aardse taak zal een dienen in werkzame naastenliefde zijn. De mens zal ook door zijn aardse werkzaamheid de rijpheid van ziel bereiken, omdat deze nu naar de wil van God is. Want de mens die aardse doelen buiten beschouwing laat, die de goederen van de wereld niet meer begeert, die zal ook alleen arbeid verrichten die de medemensen tot voordeel is. Hij zal alleen geven, maar niet willen bezitten en daardoor steeds meer naar het geestelijke rijk streven.

De ziel komt dus uit vrije wil haar eigenlijke bestemming na. Ze overwint de materie en vergeestelijkt zich. Ze smoort het verlangen dat het lichaam oorspronkelijk eigen is en maakt het lichaam genegen zich bij het verlangen van de ziel aan te sluiten. Ze trekt het mee, het geestelijke rijk binnen en dus streeft ze ernstig het doel na dat haar voor het leven op aarde is gesteld. En ze zal dit doel ook bereiken, want alle krachten van het licht staan haar bij, zodat ze de weg naar het eeuwige vaderland zal vinden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte