Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3266
3266 Geestelijke wedergeboorte - Genade
23 september 1944: Boek 42
De begenadiging van de geestelijke wedergeboorte is een bewijs dat de vrije wil juist is gebruikt. Want niet de goddelijke wil bewerkstelligt deze wedergeboorte, daar anders wel geen mens in de duisternis van geest bleef, omdat God ieder van Zijn schepselen lief heeft en deze Liefde nooit bekoelt. De geestelijke wedergeboorte is echter een teken van vooruitgang. Ze is een stap omhoog naar de volmaaktheid en deze kan alleen in vrije wil worden bereikt.
Toch is de geestelijke wedergeboorte een daad van genade. Dat wil zeggen: de goddelijke genade heeft hem teweeggebracht, want zonder genade is de mens niet in staat ook maar één stap verder te komen op de weg naar volmaaktheid. Dus heeft de vrije wil de goddelijke genade die de mens ter beschikking staat, op de juiste wijze benut. Hij heeft ze op zich in laten werken. De vrije wil heeft ze begeerd en in ontvangst genomen en de uitwerking van de goddelijke genade is de geestelijke wedergeboorte.
Wedergeboren in de Geest kan dus alleen diegene zijn, die bewust zijn wil op God heeft gericht, die op Hem aanstuurt en met Hem in verbinding treedt door innig gebed en die zich daarom opent voor de ontvangst van Zijn genadegave - van Zijn Woord en met het Woord van Zijn kracht. En bijgevolg is de opwekking van de Geest in de mens een begenadiging, een zichtbaar worden van de goddelijke Liefde, die zich nu aan de mens door Zijn Geest openbaart. Zonder de wil van de mens komt de opwekking van de Geest niet tot stand, tenzij de ziel is gebonden door sterke macht van de satan die haar beheerst tegen haar wil.
Dan kan God de macht van de satan breken en de Geest in de mens bevrijden zonder diens bewuste toedoen, daar hij in een dergelijke bezeten toestand van zijn vrije wil is beroofd. Toch heeft de ziel dan al een zekere rijpheid en is niet meer weerspannig tegen God. Dus zodra de mens weer over zijn wil kan beschikken, keert hij zich ook naar God. Dan openbaart de genade Gods zich nog duidelijker, omdat gelijktijdig met de opwekking van de Geest een ziekengenezing verbonden is die steeds als genadegeschenk van God moet worden gezien.
Maar heeft de geestelijke wedergeboorte plaatsgevonden, dan moet de wil van de mens voortdurend actief blijven. De mens moet voortdurend om toevoer van genade vragen. Hij moet zich voortdurend voor deze genade openstellen en ze benutten. Want het opwekken van de Geest betekent eigenlijk een voortdurende ontvangst van datgene, wat de Liefde Gods de mens doet toekomen om de volmaaktheid te bereiken. En dit alles is genade, maar steeds pas dan door de mens in ontvangst te nemen, wanneer hij er zich in volledige vrije wil voor openstelt.
De vrije wil vraagt om de genade, de vrije wil neemt ze in ontvangst, de genade wekt de Geest tot leven en de werkzaamheid van de Geest is weer het overbrengen van genadegaven. Want al het goddelijke, als het voor de mens toegankelijk wordt gemaakt, is genade, omdat de mens in zijn lage toestand van rijpheid niet waardig is met goddelijke gave in aanraking te komen. Doch de Liefde Gods schenkt geen aandacht aan de onwaardigheid van de mens en verleent hem goddelijke gave, zodra de mens gewillig is deze aan te nemen.
De wil wordt getoond door het gebed en door werken van liefde. Want dit laatste is de rechtstreekse verbinding met God die de mens de genade versterkt oplevert. Is de mens geestelijk wedergeboren, dan is dus de genade Gods bij hem werkzaam geworden en dan blijft de mens ook in Zijn genade. Want de Geest stuurt en leidt hem nu en spoort hem aan voortdurend werkzaam te zijn in liefde, met als gevolg dat hem voortdurend de genade Gods toestroomt. En daarom kan iemand die geestelijk is wedergeboren niet meer vallen. Hij kan zich niet meer van God verwijderen, omdat de goddelijke genade dit verhindert, de Liefde Gods die de mens vasthoudt en voortdurend verzorgt.
De mens verdient waarlijk niet de overdaad van genade die hem ter beschikking staat. Want hij is, zolang hij op aarde vertoeft, niet zo goed en volmaakt, dat hij met recht aanspraak zou kunnen maken op de genade. Maar hij kan het worden wanneer hij de genade benut. Want deze is het hulpmiddel dat de mens ter beschikking staat om volmaakt te worden. Alles wat er toe bijdraagt dat de mens zich positief ontwikkelt, kan genade worden genoemd.
En zo is ook het leed een genade, dat bij juist gebruik oneindig veel zegen kan brengen en de ziel verzekert van geestelijke vooruitgang. Ook de mens wiens Geest tot leven is gewekt, die dus geestelijk is wedergeboren, moet leed op zich nemen. Want het leed moet hem geheel rijp laten worden en moet hem louteren, omdat geen ziel - ook niet van de geestelijk wedergeborene - al zo helder en rein is dat ze geen louteringsproces meer nodig zou hebben. En daarom is ook het leed als genade te beschouwen, zoals alles wat ook de geestelijk gewekte helpt zich positief te ontwikkelen. Want de grootst mogelijke rijpheid op aarde te verkrijgen, moet het doel zijn van degene die geestelijk is wedergeboren.
Doch zonder de genade Gods kan hij het doel niet bereiken. Maar met Zijn genade is hij tot alles in staat. Maar God laat hem vrij welke hoeveelheid genade hij wil verwerven, welke mate van genade hij vraagt en hij ontvangen wil door zich open te stellen. Maar de geestelijk wedergeborene zal niet verslappen in het gebed om toezending van genade. En daarom zal hij voortdurend op God aansturen en door Zijn Liefde worden vastgepakt, die hem nu nooit ofte nimmer meer zal laten vallen, maar zijn ziel onophoudelijk helpt opwaarts te gaan.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte