Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2867
2867 Voorbede en verhoring
2 september 1943: Boek 37
Geef u over aan het werkzaam zijn van de geest die u inleidt in alle waarheid.
En wanneer twijfel uw hart bezwaart, wanneer er een vraag in u bovenkomt, raadpleeg dan de geest in u. Dat wil zeggen: bid tot God om verlichting door de kracht van Zijn geest, en u zult opheldering verkrijgen en naar waarheid worden onderricht.
De nood op aarde is onbeschrijfelijk groot. Er is bijna geen mens die daarvan verschoond blijft. Maar de aardse nood is slechts gering vergeleken bij de geestelijke nood waarvan de uitwerking de mens niet duidelijk is en die hij daarom weinig of helemaal niet in aanmerking neemt. De aardse nood is beperkt, omdat het aardse bestaan voor iedere mens van heel korte duur is, zodra deze wordt vergeleken met de eindeloos lange tijd in de eeuwigheid, waar een onvolmaakte ziel in de boeien van de duisternis smacht. En deze kwellingen wil God van de ziel afwenden door de aardse nood. Hij wil de ziel nog op aarde louteren om haar het leed in het hiernamaals te besparen dat veel bitterder is. Wel kan God de mensheid op aarde ontzien, maar dit zou een onvolkomenheid aan liefde zijn, die de zielen in het hiernamaals smartelijk zouden ervaren, zoals omgekeerd de zielen eens vervuld van dank op de tijd van lijden op aarde terugkijken, die hun onnoemelijk lijden in het hiernamaals heeft bespaard. Want het leed op aarde moet de mens tot inzicht brengen. Het leed op aarde moet de mensen verbinding laten zoeken met God en hun wil ertoe brengen het aardse bestaan God welgevallig te leiden.
Dan pas kan het leed van hen worden afgenomen. De geestelijke nood moet dus eerst worden opgeheven, voordat God de aardse nood van de mensen kan afwenden. En deze geestelijke nood moet de aanleiding zijn voor de voorbede.
De mensen moeten vanuit het inzicht van deze geestelijke nood en de gevolgen ervan bidden voor de mensen die op een dwaalspoor zijn gebracht. Ze moeten God om kracht en genade vragen voor dezen, opdat ze tot inzicht in hun noodtoestand komen en uit vrije wil streven naar het licht. Want de aardse nood is voor deze mensen een genade die juist tot dit inzicht moet leiden. De mens is gemakkelijk geneigd te geloven dat het leed op aarde een straf is voor de mensen die niet volgens de wil van God leven. En daarom vragen ze God om erbarmen. Ze vragen om beëindiging van de aardse noden, om de toestand van lijden te verkorten en dus in zekere zin om het afwenden van de genademiddelen die toch de mens de rijpheid van zijn ziel moeten bezorgen. Weliswaar brengt de liefde voor de medemensen hen tot zo’n voorbede, maar deze moet alleen het geestelijk welzijn van de mensen gelden. Dan betonen ze hun diepe liefde voor hen en dan kan God het gebed ook verhoren, doordat Hij die anderen in vergrote mate genade doet toekomen, opdat ze gemakkelijker tot inzicht kunnen komen. Maar de vrijheid van wil kan Hij niet uitschakelen. De mensen moeten zelf de wil hebben de weg in te slaan die voor God juist is. Dan pas levert de voorbede hun de zegen op, dat het licht in hen wordt en dat het leed op aarde niet tevergeefs is.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte