Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2778
2778 Verleiding in de vorm van aards amusement
18 juni 1943: Boek 37
U mag niet geloven dat de tegenstander u met rust laat, ook wanneer u op GOD aanstuurt. Zijn werkzaam zijn is onbegrensd zolang de wil van de mens zwak is. Alleen een sterke wil kan hem weerstand bieden, die hij niet kan overwinnen. Steeds is het de wil die doorslaggevend is of hij macht over een mens verkrijgt. Wordt de wil echter zwakker, dan is ook zijn invloed weer sterker en de verleidingen komen bij de mens in de meest uiteenlopende soort boven. En daarom moet hij voortdurend worstelen, hij moet voortdurend om kracht en genade vragen om versterking van zijn wil, hij moet constant op zijn hoede zijn dat hij niet bezwijkt voor de bekoringen van het boze, hij moet waakzaam zijn en bidden, want het is de prijs van de strijd waard.
De mens wordt steeds weer geconfronteerd met de wereld en haar verlokkingen en dit is het doeltreffendste middel van de tegenstander om de mensen ten val te brengen, want alles wat deel uitmaakt van de wereld, scheidt de mens van GOD. Hij kan niet tegelijk GOD en de wereld bezitten, hij moet het ene opofferen wil hij het andere verwerven. De wereld echter biedt slechts schijngoederen, het zijn drogbeelden, die de mens maar voorbijgaand gelukkig maken en die in een niets ineenstorten. Ze hebben geen blijvende waarde, vernietigen daarentegen zelfs nog de geestelijke waarden, d.w.z. ze leiden de mens af van het geestelijke streven en dit is een stap achteruit op de weg van ontwikkeling.
De tegenstander is er onophoudelijk op bedacht de mens van GOD te verwijderen en daarom benadert hij hem steeds in de vorm van wereldse vermakelijkheden, hij lokt hem met de vreugden van de wereld, hij tracht zijn zinnen hier op te richten en hem dus aan GOD ontrouw te maken. En stelt de mens hem daar geen vaste wil tegenover, dan delft hij het onderspit en heeft de tegenstander vrij spel. Het lichaam van de mens geniet, de ziel daarentegen komt in nood, want ze moet in dezelfde mate gebrek lijden als de mens aardse genoegens in ontvangst neemt. Kan de ziel zich tegenover het lichaam handhaven, dan lukt het haar de mens in een ontevreden stemming te brengen, het zijn de innerlijke vermaningen en waarschuwingen die door de innerlijke stem aan de mens worden overgebracht als hij er maar acht op slaat. Dan zal hij alles in het werk stellen de hang naar de wereld te overwinnen, en zich met toegenomen wil weer naar het geestelijk streven keren. En de wil verschaft hem ook de kracht en de genade om dit uit te kunnen voeren.
Vaak is echter de stem van de wereld sterker dan de innerlijke stem, dan sterft de laatste ongehoord weg, de mens stort zich steeds dieper in de maalstroom van wereldse genoegens, hij wil genieten en raakt in de vangnetten van de tegenstander, die hem steeds vaster aan zich vastketent, hem de vreugden van de wereld biedt en hem helemaal onontvankelijk maakt voor geestelijke goederen. Hij heeft zijn wil afhankelijk gemaakt en slechts moeilijk zal hij zich van hem kunnen losmaken, want hij moet zich zelf van hem afwenden en naar GOD verlangen, voordat de kracht en genade bij hem werkzaam kan worden.
Daarom, hoed u voor de bekoringen van de wereld. Bedenk dat de tegenstander van GOD steeds en steeds weer op u afkomt en dat alleen uw wil hem vermag te verdrijven. Waak en bid opdat deze wil echt sterk mag worden. Let op de gevaren die in de vorm van wereldse verleidingen steeds om u heen op de loer liggen en vraag aan GOD onophoudelijk kracht om ze te weerstaan, want elke val is een geestelijke stap terug en elke overwinning brengt u het doel naderbij. Wat GOD u aanbiedt is onvergelijkbaar waardevoller en kan nooit door wereldse goederen, door wereldse vreugden of amusement vervangen worden. Wees waakzaam en weet dat u doorlopend bedreigd wordt door GOD's tegenstander, die probeert u ten val te brengen. En daarom, vraag van GOD kracht en versterking van uw wil opdat u elke verzoeking kunt weerstaan.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte