Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2267
2267 Dienen in liefde uit vrije wil
18 maart 1942: Boek 31
Er is een voortdurende positieve ontwikkeling gewaarborgd, zolang het wezenlijke nog in een gebonden wil is, dus de gang door de scheppingswerken gaat. Want het dient, ofschoon in zekere zin tot dienende werkzaamheid gedwongen. Het is echter ook bereid te dienen, daar het anders zijn werkzaam zijn niet toegewezen zou hebben gekregen. De bereidwilligheid te dienen is eerste voorwaarde voor voortdurende positieve ontwikkeling.
In het stadium als mens nu is het weer aan het wezenlijke overgelaten of het liefdevol werkzaam is of niet. Zijn ziel is in de toestand van rijpheid, dat de grootste dwang, de gebonden wil, vervangen kan worden door de vrije wil. Daarom wordt het dan niet meer gedwongen dienend bezig te zijn. Integendeel, de ziel moet uit vrije wil verrichten wat dan weer haar positieve ontwikkeling tot gevolg heeft. En zo vormt dit stadium ook een zeker gevaar voor de mens, dat wil zeggen voor diens ziel, als ze faalt. Als ze dus haar vrije wil niet gebruikt om liefdevol bezig te zijn.
En daarom heeft God het hele leven van de mensen op aarde een zodanige vorm gegeven, dat ze elkaar nodig hebben, om hun gelegenheid te geven elkaar te dienen. Dit is waarlijk niet willekeurig zo geregeld. En de verschillende leefomstandigheden hebben hun wijselijk doel. Ze moeten de mens het dienen verlichten. Hij wordt wel door de omstandigheden tot dienen gedwongen, maar kan zich toch ook nog verzetten of het werk met tegenzin doen. Dat wordt echter door God daarmee in overeenstemming beoordeeld, dat wil zeggen: het belemmert het rijp worden van de ziel. Want pas het dienen in liefde levert de ziel de graad van rijpheid op en verlost haar voorgoed van het gebonden zijn.
Het menselijk leven is schijnbaar ook wel een leven onder dwang dat zich in het kader van de natuurwetten voltrekt, zodat de mens de vrijheid van zijn wil zeer vaak in twijfel trekt. En toch bezit de mens veel vrijheid. Want zijn denken, handelen en willen staat hem vrij. En zo kan hij ook tegen de goddelijke ordening zondigen, als zijn drang ongeremd is en hij zich aan de duistere macht overgeeft.
De innerlijke strijd tegen goed en kwaad is zonder beperking aan hem zelf overgelaten. En dit zal hem gemakkelijker of moeilijker vallen, al naar gelang hij werkzaam is in liefde, dus in liefde dient. Het vrijwillig dienen in liefde laat hem pas goed van de vrijheid van zijn wil bewust worden. Want dan ziet hij in, dat hij daar op geen enkele wijze toe gedwongen is, dat hij veeleer recht heeft op dezelfde wilsvrijheid om tegenovergesteld te handelen.
Elke liefdeloosheid versterkt de wil om te heersen, terwijl bij elke handeling in liefde de drang om te dienen groter wordt in hem. En dit dienen is een gelukkig makend dienen als het in vrije wil en in liefde wordt verricht, terwijl een dienen onder dwang - dat wil zeggen tegen zijn wil - de mens tot last wordt en hem innerlijk in opstand doet komen. Dan wordt de mens beheerst door de kwade macht, die hem verhinderen wil zich te verlossen.
En daarom is het aardse leven een verantwoordelijk leven, omdat er zoveel mogelijkheden zijn om in dienende liefde werkzaam te zijn, dat de ziel zichzelf kan verlossen en deze mogelijkheden niet in overeenstemming daarmee worden gebruikt. En deze mogelijkheden zullen toenemen, hoe minder de mensen de zin van hun bestaan inzien en vervullen, om in hen het gevoel van liefde op te wekken bij het zien van de grote nood van de medemensen en hun nu aanleiding te geven om dienend werkzaam te zijn.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte