Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2254

2254 Traditioneel geloof - Gehoorzaamheid - Vrije beslissing

9 maart 1942: Boek 31

Een duidelijke beoordeling van datgene wat waarheid is en wat dwaling, zal alleen mogelijk zijn voor de mens die de vaste wil heeft juiste kennis te hebben. Maar deze wil ontbreekt meestal bij diegenen wier geloof al in een bepaalde vorm werd gedrongen, die dus geen eigen verworven geloof hebben, maar alleen een traditioneel overgenomen geloof het hunne noemen. Ze zijn met een zekere gehoorzaamheid grootgebracht, die God hun ook aanrekent als deugd. Ze geloven immers daardoor ook naar Zijn welgevallen te leven. Toch mist de mens iets belangrijks: de vrije wilsbeslissing, dat wil zeggen: het inzicht dat de vrije wil aanleiding geeft datgene aan te nemen of af te wijzen, wat hem traditioneel werd overgeleverd. De gehoorzaamheid is hem door opvoeding zo aangeleerd, dat hij het niet eerst in overweging neemt zelf in gedachten een standpunt in te nemen tegenover de leren die hem werden aangeboden. Hij voelt zich noch gerechtigd, noch in staat te onderzoeken en te oordelen. Veeleer neemt hij alles zonder tegenspraak aan wat door leerkrachten aan hem wordt doorgegeven, omdat hij bij dezen alleen waarheid veronderstelt. Menselijke fouten en onvolkomenheden schakelt hij helemaal uit en zonder twijfel erkent hij de leraren als bevoegd en onfeilbaar. Zelf maakt hij ook geen gebruik van de gaven waarmee God hem heeft uitgerust: het verstand en het vermogen te oordelen, waarmee de mens bevoorrecht is tegenover het dier en wat hij vervolgens dus ook moet gebruiken. Bijgevolg kan hij ook geen geestelijke vooruitgang boeken, want daar is absoluut voor vereist dat hij zelf met zijn gedachten actief is, dat hij dus zijn verstand en zijn vrije wil gebruikt om tot inzicht te komen. Maar hij wordt daarbij gehinderd, of hij laat zich hinderen, door bestaande geloofsleren, die een gebruik van het verstand of van de vrije wil overbodig maken. Die dus zonder nadenken moeten worden aangenomen, wat echter nooit een levend geloof tot gevolg kan hebben. Dit is een misstand die voor de positieve geestelijke ontwikkeling belemmerend werkt, want zulke leren zijn niet geschikt om de liefde tot God te laten ontbranden, om dus het nader tot God komen te bewerkstelligen. Ieder denkend mens zal het als geestelijke vrijheid ervaren wanneer hij zich zelf grondig kan bezighouden met zijn gedachten, wanneer hij niet wordt gedwongen zich in het denken van andere mensen in te leven.

Evenzo moet hij ook het recht hebben om dat wat hem als waarheid wordt aangeboden, zelf te overdenken en daar een standpunt tegenover in te nemen. Want dan pas is zijn vrije wil actief en beslist de mens. Maar tevoren kan er niet van een eigen beslissing worden gesproken en dat is een tekortkoming die de positieve ontwikkeling van de ziel buitengewoon benadeelt, om welke reden daar ook onvermoeibaar tegen wordt gestreden door de dragers van de waarheid en de wezens die licht brengen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte