Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2138

2138 Verzoek van de lijdende zielen om het gebed

2 november 1941: Boek 31

Denk aan de zielen, die in de duisternis verblijven en help hen door een stil gebed. Jullie hebben allemaal zielen in het hiernamaals, die jullie hulp nodig hebben en daarom vragen, zodra ze jullie gedachten binnendringen. Jullie allen zijn in staat om hen te helpen door jullie voorspraak. Deze zielen verkeren in een toestand, waarin ze zichzelf niet kunnen helpen, omdat het hen aan kracht ontbreekt en om hulp smekend wenden ze zich daarom tot jullie, zodat jullie zich om hen zouden willen bekommeren en door innig gebed hun nood verminderen. Jullie hebben recht op deze kracht. Jullie kunnen de kracht doen toekomen aan deze ongelukkige wezens en ze vragen u hier dringend om.

Gods liefde en genade laat steeds een mogelijkheid open, waar de lijdende zielen in het hiernamaals hulp geboden kan worden, omdat de zielen zelf niet in staat zijn om zich uit hun kwellende toestand te bevrijden. Hij maakt deze bevrijding alleen maar weer afhankelijk van de liefde van de mens. Hoe inniger de gedachten een overledene in het hiernamaals volgen, des te gemakkelijker zal het voor hem zijn om de ziel van diegene uit haar passieve toestand in het hiernamaals te bevrijden, want elke liefhebbende gedachte betekent voor de ziel een schenking van kracht, die ze gebruikt voor ijverige werkzaamheid. En daarom houdt de ziel zich overwegend daar op, waar ze mensen kent, die haar toegedaan waren, want van hen hoopt ze op hulp, omdat alleen de liefde hen deze hulp kan bieden. Zodra een ziel zich aan een mens op aarde in herinnering brengt, is dit een stil verzoek om hun voorspraak.

Maar hoeveel mensen voldoen aan hun verzoek? Hoe snel wenden de mensen hun gedachten weer af, weer gericht op het aardse leven en laten deze strijdende zielen in hun grote nood? En toch moeten de mensen bijdragen aan de verlossing van al het geestelijke. Ze moeten zich vol barmhartigheid het lijden van deze niet verloste zielen proberen voor te stellen en een ziel nooit vergeefs laten bidden, want anders dan door een voorbede kan zij niet meer geholpen worden.

Talloze zielen bevinden zich in de nabijheid van de aarde en vooral in de nabijheid van mensen, van wie ze hulp verwachten. Ze proberen van hun kant binnen te dringen in het denken van de mensen en ze vrezen ervoor, dat deze geen aandacht aan hen schenken en hen hulpeloos in dezelfde toestand laten. Want elke ziel, die in het hiernamaals in geestelijke duisternis smacht, is hulpeloos. Zodoende kan haar alleen maar hulp geboden worden, wanneer haar licht gegeven wordt. Wanneer haar het goddelijke evangelie verkondigd wordt, want de kennis daarvan betekent licht. De kennis daarvan levert de ziel verlichting op, omdat ze deze kennis onmiddellijk door zal geven en dus eveneens in liefde dient.

Maar om de meelijwekkende zielen in liefde te kunnen dienen, moet ze zelf geestelijke goederen bezitten, die ze doorgeven wil. Maar hun duistere toestand is volledig ongeschikt voor de doorgifte van geestelijke goederen. En daarom vragen de zielen om licht. Ze vragen om kennis en jullie mensen op aarde kunnen hun dit geven en hen redden uit hun grote nood, doordat jullie God innig bidden om genade en kracht voor deze noodlijdende zielen.

En als de liefde van het hart zo’n gebed met een verzoek omhoog zendt, zal God het gebed verhoren en de zielen in het hiernamaals eveneens de mogelijkheid geven om liefhebbend werkzaam te zijn en nu begint het geestelijk opstijgen van de ziel, want hen wordt kracht toegevoerd door de liefde van de aardse mensen en ze gebruiken deze kracht overeenkomstig de goddelijke wil.

Amen

Vertaald door Peter Schelling