Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2127

2127 Aardse taak als bewust streven – Onbenutte tijd

25 oktober 1941: Boek 30

De ziel heeft het verblijf op de aarde nodig om de verwijdering van God te verminderen. Dit is het doel van het aardse leven. Ze is bij het begin van de belichaming het verst van God verwijderd en kan bij de beëindiging hiervan heel dicht bij Hem zijn. Maar ze kan bij het sterven ook op dezelfde afstand van God staan, en dan is haar aardse leven doelloos geweest.

De gang over de aarde moet een dienen in liefde zijn. Dan moet onvermijdelijk de afstand tot God verminderd worden, want een liefhebbend wezen vormt zich zo, zoals het de voorwaarde is om God te naderen. Als de ziel zich nu overeenkomstig de goddelijke wil ontwikkelt, dan is ze niet ver van God meer verwijderd. Ze is een wezen geworden, dat naar de oorspronkelijke toestand teruggekeerd is. Ze is alleen maar liefde en dus een deel van God en dan heeft ze het verblijf op aarde niet meer nodig, maar ze scheidt zich van de aarde en gaat het geestelijke rijk binnen.

Deze toestand is het doel van elke ziel en kan alleen maar door een bewust streven bereikt worden. Dat wil zeggen dat de mens moet weten van zijn gebrekkige toestand, hij deze op wil heffen en dat wil doen, wat God verlangt. Hij moet in de liefde actief zijn en dus aan zichzelf werken. Er bestaat geen andere mogelijkheid om de afstand tot God te verminderen, dan zich tot liefde te vormen.

En hoe serieuzer de mens zijn taak neemt, des te kortere tijd heeft hij hiervoor nodig en dat moet hij zich bedenken, wanneer hij slap en onverschillig dreigt te worden, want alle tijd, die hij voor iets anders dan zijn zielenarbeid gebruikt, is voor de eeuwigheid verloren. Hij moet alleen aan het leven na de dood denken. Dan gebruikt hij de tijd op aarde op de juiste manier, maar als hij alleen maar voor het aardse leven zorgt, blijft hij op dezelfde trede van ontwikkeling staan en de kostbare tijd gaat voor hem verloren.

Amen

Vertaald door Peter Schelling