2122 “Neem en eet. Doe dit ter gedachtenis aan Mij”

19 oktober 1941: Boek 30

Het bewustzijn het juiste inzicht te hebben, geeft de mens ook het recht om dat, wat hij als waarheid herkent, aan de medemensen door te geven. Hij mag dus nooit angstig vragen of, en in hoeverre, deze waarheid begeerd wordt. Hij moet proberen om deze aan de medemensen te geven en enkel een hardnekkig afwijzen ontslaat hem van de plicht van een doorgeven van dat, wat hem zelf gelukkig maakt. Het is een tijd van strijd en overwinnen zal alleen degene, die de strijd niet vreest, waar het erom gaat om voor God en de waarheid te vechten.

Omdat de mensen weinig verlangen kennen naar de waarheid, kan de waarheid hen niet rechtstreeks toegestuurd worden. Maar door middelaars bestaat de mogelijkheid om het verlangen naar de waarheid op te wekken, doordat deze hen aangeboden wordt om te accepteren. Als de mens afwijst, dan is dat zijn vrije wil, die niet gedwongen kan worden. Maar net zo kan de wil kiezen om te accepteren. Zodoende moet er zonder bezwaar een poging gedaan worden om onwetende mensen de kennis binnen te leiden. En dat is de taak van degene, die God dienen wil. Zodra hij God de leiding geeft over zijn wil, doet hij niets meer naar eigen goeddunken, maar hij zal bestuurd en geleid worden volgens de wil van God. En zodoende hoeft hij zich ook niet aarzelend te kwijten van zijn taak, want omdat hij dient, is hij van elke verantwoordelijkheid ontheven.

“Neem en eet, dat is Mijn vlees. Neem en drink, dat is Mijn bloed. Doe dit tot Mijn gedachtenis”, zo spreekt de Heer en Zijn woord zal tot in alle eeuwigheid nageleefd worden. Het is Zijn wil dat de mensen steeds aan Hem denken, als ze lichamelijk voedsel tot zich nemen. Hij zegende vooraf het brood en de wijn en zodoende moeten de mensen ook ditzelfde doen. Ze moeten de zegen van God afroepen over alles, wat ze tot zich nemen, opdat het voedsel hen lichamelijke en geestelijke kracht oplevert. En Hij wil dat ze hetzelfde doen, omdat dan hun eigen wil actief wordt, omdat ze dan een verlangen hebben naar de zegen van God, als ze deze uit eigen beweging afsmeken.

Wie dus het brood eet en de wijn drinkt en daarbij aan de Heer denkt, dat Hij het voedsel zou willen zegenen, die neemt gelijk met het lichamelijke voedsel ook geestelijke kracht in zich op en nu eet hij het vlees van de Heer en drinkt hij Zijn bloed. Want als er geestelijke kracht naar zijn ziel stroomt, zal ze verlangen naar geestelijk voedsel. En Gods woord is geestelijk voedsel. Wie dus het lichamelijke voedsel op de juiste manier tot zich neemt, dat wil zeggen met een innige gedachtenis aan de Heer, die hongert naar het voedsel uit de hemel, dat kracht en geestelijke voedsel is voor zijn ziel.

Want als de gedachten van de mens bij God zijn, kan hij niet anders dan ook naar Zijn goddelijke woord verlangen, want de innige verbinding met God is woord en weerwoord. Ze is vraag en antwoord. En het hongerende kind neemt dankbaar in het hart het voedsel in ontvangst, dat de Vader hem in Zijn liefde aanbiedt. Zijn vlees en Zijn bloed. Geestelijk voedsel, dat de mens sterker maakt en hem kracht geeft voor zijn streven naar boven.

De woorden “Doe dit tot Mijn gedachtenis” betreffen de zegening van dat, wat de mens tot lichamelijk voedsel dient. Alles, wat de mens tot zich neemt, kan alleen maar het lichaam dienen, als het gegeten wordt, zonder aan de Gever te denken. Maar naast het lichaam, kan het ook de ziel van een krachttoevoer voorzien, maar dan moet elke spijs door God gezegend zijn en om deze zegen moet gevraagd worden door een innig gedenken. Want wie aan God denkt, zal ook naar Hem verlangen en zijn gedachten zullen een stil gebed zijn. Een verlangen naar Zijn liefde en een schenking van Zijn genade.

Een innige gedachte aan God omsluit ook al deze verzoeken, want een innige gedachte getuigt van de liefde en dus het verlangen naar vereniging en God wil alleen maar deze liefde van de mensen. Hij wil dat ze voortdurend aan Hem denken. Daarom eist Hij een handeling tot Zijn gedachtenis. Hij eist, dat de mens elke lichamelijk voedsel tegelijkertijd tot voedsel voor de ziel laat worden, doordat hij de Heer vraagt om Zijn zegen. Als hij lichamelijk voedsel tot zich neemt, zonder aan de Heer te denken, dan neemt hij brood en wijn tot zich. Maar als hij in een innige gedachtenis aan Hem om Zijn zegen vraagt, dan eet hij Zijn vlees en drinkt hij Zijn bloed, want nu stroomt er geestelijk voedsel naar hem toe.

Ook deze woorden werden verkeerd begrepen en een juiste verklaring wordt niet geaccepteerd. Menselijke wijsheid en de wil van de mens liet aardse handelingen uit deze woorden voortkomen en de ware bedoeling herkenden ze niet. Bijgevolg is ook het verlangen naar de waarheid maar zwak, omdat het geestelijke voedsel alleen maar daar aangeboden kan worden, waar de waarheid begeerd wordt. De mensen lijden gebrek en alleen daarom, omdat ze te weinig aan de Heer denken en omdat ze elk voedsel enkel voor het lichaam gebruiken, maar de ziel van de mens leeg achterblijft. De ziel wordt ook geen geestelijke honger gewaar, waardoor het niet om geestelijk voedsel vraagt. Als u eet en drinkt, moet u er steeds aan denken, dat de Heer elk voedsel zegende, voordat Hij dit aan de discipelen gaf en de woorden sprak: “Doe dit tot Mijn gedachtenis”.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring
Luisteren
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften

Translations