Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2089
2089 Vermogen tot inzicht en waarheid
29 september 1941: Boek 30
Kennis te hebben geeft de mens de grootste zekerheid en dit is absoluut noodzakelijk om met overtuiging op te kunnen komen voor dat, wat hij verspreidt. Het is een mooie taak om de waarheid onder de mensen te verspreiden. Maar ze is ook moeilijk en kan pas dan geheel en al vervuld worden, als de mens zelf geen twijfels meer heeft. Want voor de medemensen zal zo veel onaannemelijk lijken. Maar van wat de mensen als waarheid aangeboden wordt, kan niets bewezen worden, dus het kan alleen maar via de weg van het geloof aangenomen worden. Maar het geloof zal begrijpelijkerwijs dan opgewekt of versterkt worden, wanneer een diepgelovige zich inzet voor hetgeen aangeboden wordt.
Maar voor de mens die in de waarheid staat, zal ook het inzicht gemakkelijk komen, want hij wordt door de geest van God onderwezen en deze geeft hem naast de waarheid ook de geloofskracht en het begrip. En elke twijfel in de mens zal verdwijnen. Alles zal begrijpelijk voor hem worden. Hij zal de samenhang begrijpen en wat hij zelf als waarheid herkent, kan hij nu ook zonder geremdheid aan de naasten doorgeven. Hijzelf is op de hoogte en alle tegenwerpingen van de tegenstander van de waarheid getuigen alleen maar van de onwetendheid van deze tegenstander.
Het geloof zou pas dan aan het wankelen gebracht worden, wanneer werkelijke kennis de via de weg van de geest ontvangen waarheden zou kunnen weerleggen. Maar dit zal nooit mogelijk zijn, want de geest van God is onophoudelijk werkzaam en zowel het vermogen om inzicht te krijgen alsook de overgedragen kennis worden door een voortdurend toenemen hiervan begrepen. Er zijn zaken, die nooit door menselijke wijsheid doorgrond zullen worden, waar zodoende geen tegenbewijs voor geleverd zou kunnen worden en zowel het accepteren alsook het afwijzen ervan is er alleen maar afhankelijk van in welke mate de mens inzicht heeft.
Maar het vermogen om inzicht te krijgen, is eveneens iets, wat door God aan de mens gegeven wordt. Wat de mens, die zich tot God Zelf richt, nu het zijne kan noemen. Zodoende zal ook deze de waarheid aan kunnen nemen en hij zal weten, dat hij het juiste inzicht heeft. Maar de ander zal wel voor zijn mening opkomen, maar nooit de volle innerlijke overtuiging hebben dat dat, waar hij voor opkomt, het juiste en alleen ware is. Het vermogen om inzicht te krijgen en de waarheid zijn onscheidbaar en wie de waarheid heeft, weet ook dat het waarheid is.
Amen
Vertaald door Peter Schelling