Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2072

2072 Verlossingswerk

16 september 1941: Boek 30

Met het onderwerpen van uw wil aan de goddelijke wil geeft u uw geestelijk verzet tegen God op en u herkent en belijdt uw verbondenheid met Hem. Zodoende is het de zin en het doel van het aardse leven dat u uiteindelijk tot God terugkeert en de tegenstander van God veracht. Om het verbonden zijn met God te herkennen, moet u telkens opnieuw de kennis van Hem en Zijn werkzaam zijn gegeven worden, zoals ook van het wezen van de tegenstander van God. U moet het effect van de krachten van beide machten leren herkennen om dan voor één van beide machten te kunnen kiezen.

Maar zodra een macht een einde maakt aan de kennis van het werkzaam zijn van de andere macht, kan van een beslissing niet meer gesproken worden. En dit is de tegenstander van plan om zijn macht te kunnen vergroten. Hij treedt tegen God Zelf op. Hij probeert het denken van de mensen zo te beïnvloeden, dat ze aan de eeuwige Godheid gaan twijfelen, zodat ze ertoe neigen te geloven in een toevallig ontstaan van de schepping zonder de wil en de krachtontplooiing van een hogere macht.

Het kunnen accepteren van God zal dus tegengegaan worden. Een macht neemt nu op een onrechtmatige manier bezit van u. Ze neemt, wat ze vreest te verliezen, zodra de vrije wil kiest. Deze strijd is onrechtmatig en het effect op de mens is buitengewoon schadelijk. De mens zou dus het slachtoffer zijn, als God hem niet te hulp zou willen komen. Hij moet het geloof in Hem en Zijn kracht in dezelfde mate proberen te versterken, als de tegenstander hem verzwakken wil en hem tot leven wekken, waar deze hem al begraven heeft.

En God doet dit op deze manier, dat Hij mensen kiest, die standvastig zijn in het geloof en de wil hebben om Hem te dienen. Dat Hij deze een taak geeft, die een tegengesteld werk betekent voor de tegenstander. Dat Hij opbouwt, wat deze verwoest. God laat deze mensen verbinding krijgen met mensen, die in het gevaar verkeren het te moeten afleggen tegen de tegenstander van God. Ze brengen er bij hen nu argumenten tegenin, die hen opmerkelijk toeschijnen en de mensen komen nu door nadenken dichter bij het wezen van de Godheid. Het grootste gevaar, dat de eeuwige Godheid geheel afwezen wordt, is weggenomen.

Maar nu heeft de tegenstander nog een wapen, dat hij eveneens zonder bezwaar gebruikt. Hij valt de Godheid van Jezus aan. Hij probeert de mensen het geloof in de Verlosser af te nemen en hen daardoor in een krachteloze toestand te brengen. De mens kan de betekenis van dit voornemen in zijn geheel niet begrijpen, zolang hij de betekenis van het verlossingswerk niet begrijpt.

Hij zal pas tot zuivere kennis komen, wanneer de zondenschuld gedelgd is, want zonde en duisternis horen bij elkaar en helderheid van de geest en zuiverheid van het hart zijn eveneens niet zonder elkaar in te denken. Een uit de zonde geboren wezen (dat ontstaan is door de wil van een tegen God gerichte macht) moet eerst gereinigd worden, voordat het tot het licht, dat wil zeggen de nabijheid van God, toegelaten wordt. Maar de reiniging van het hart is hetzelfde als de vergeving van de zondenschuld. De smet van een schuld wordt van het wezen afgenomen.

Maar dit vereist eerst een aanvaarding van de schuld, want pas wanneer een schuld als zodanig erkend wordt, ontwaakt de wil om van deze schuld bevrijd te worden. Dit laatste is een bevrijding van het onvrije, die een enorme wilskracht vereist, omdat de mens de grootte van zijn schuld, die het wezen door de afval van God op zich geladen heeft, helemaal niet in zijn volle omvang kan overzien. En het zou eindeloze tijden duren voordat een wezen de zware schuld aan God afbetaald zou hebben. De verlossing zou eindeloze (vaak oneindige) tijden nodig hebben, want het gaat niet om het boeten voor de zonden, die de mens tijdens zijn leven op aarde begaan heeft, maar het openlijke verzet tegen God was de oorspronkelijke zonde.

Maar deze zonde is enorm. Ze valt met het menselijke verstand niet te begrijpen. De niet te begrijpen grootte van de schuld bewoog Jezus Christus tot het verlossingswerk. In Zijn liefde herkende de Godmens Jezus de erbarmelijke toestand van de mensheid en Hij wilde dit op Zich nemen. Hij wilde voor de mensen lijden, om hen het grote leed van het afbetalen van de zonden te besparen. Hij wilde pijn verdragen om hun pijn te verminderen. Hij wilde de mensen de hele wilsvrijheid teruggeven. Hij wilde hen verlossen van de kwellende toestand van een zondaar voor God.

En zodoende nam Jezus Christus de schuld van alle mensen op Zich en bracht God ter verzoening het offer aan het kruis. Hij gaf Zichzelf over uit liefde voor de mensheid, die zonder dit offer gedurende ondenkbare tijden had moeten lijden, als ze had moeten boeten voor de schuld van het verzet van toen tegen God. Hiertoe zou ze nooit in staat geweest zijn. Pas wanneer de mens in staat is om God te herkennen, zal hij in zijn volle omvang kunnen beseffen, welke liefde de Godmens Jezus bewogen heeft om op aarde Zijn leven te geven voor de mensen. Op aarde kan hij dit niet begrijpen, maar hij moet het grote werk van de liefde niet afwijzen, ook wanneer hij het nog niet in zijn grootte kan beoordelen.

Het was het werk van de grootste liefde voor de medemens. Geen wezen voor- en nadien heeft zo’n offer op zich genomen. Niemand heeft zo’n daad volbracht, die geheel aan de vrije wil ontsprong, die Hij ook krachtens Zijn wil af had kunnen wenden. Maar de liefde voor Zijn medemensen was zo sterk, dat Hij juist door deze liefde een innige verbinding had met God, Die de liefde Zelf is, zodat de Godheid in zijn hele volheid intrek in Hem kon nemen, echter zonder het menselijke lichaam uit te putten, wat anders het gevolg van de innige verbinding met God zou zijn.

Maar het lichaam wilde nog lijden omwille van de zondige mensheid. Hij wilde boete voor deze mensheid doen. Jezus besefte in Zijn wijsheid, die het gevolg van Zijn diepste liefde was, de geestelijk lage stand van de mensen en wist ook van het effect hiervan. Maar deze had zo verstrekkende gevolgen, was zo buitengewoon veel leed veroorzakend, dat Hij medelijden had en Hij door Zijn enorme liefde de liefdeloosheid van de mensen wilde compenseren. Enkel de wil om hen in de grootste nood te helpen, bracht Hem tot Zijn daad.

De liefde, die weliswaar goddelijk was, dreef Hem, maar het lijden van de kruisdood nam de mens Jezus op Zich en Hij dronk de kelk van het lijden tot de laatste druppel. Hij leed onnoemelijk en Hij stierf een martelende dood. Het was Zijn wil om de mensheid verlossing te brengen. Haar te helpen in de strijd tegen het kwaad. Om de mens vrij te maken van de zondenschuld van het vroegere verzet tegen God. Ter wille van hen was Hij op de aarde.

De mens is nog steeds gebonden door de wil van de tegenstander en zijn kracht is te gering om zich van deze boeien te kunnen ontdoen. Deze zwakke kracht wilde Jezus door Zijn verlossingswerk vergroten. Hij wilde de mensen een aanleiding geven voor de strijd tegen deze macht. Ze zouden hier de liefde van Jezus tegenover moeten zetten, opdat deze van hen afziet en zodoende de weg omhoog, naar de vrijheid, niet zo zwaar zou worden.

Maar het verlossingswerk en de goddelijke Verlosser Zelf moeten erkend worden, als het offer van de kruisdood niet vergeefs gebracht moet zijn voor de individuele mens. Hij moet zich bewust binnen de kring van degenen plaatsen, voor wie Jezus aan het kruis gestorven is, omdat hij anders geen deel heeft aan de genade van het verlossingswerk.

Amen

Vertaald door Peter Schelling