Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2067
2067 Herkennen van God door de wonderen van de schepping
12 september 1941: Boek 30
Het gebruik maken van de goddelijke wil veronderstelt ook de wil om in de nabijheid van God te komen en omdat deze wil de mens alles oplevert, waar hij om vraagt, wordt de genade van God hem ook onbeperkt toegestuurd. Want de bereidwillige mens gebruikt deze genade ook, omdat door deze genade de wilskracht weer toeneemt. In het streven om een God welgevallig leven te leiden, is zijn hart ook tot liefde bereid en door de schenking van de genade van God ook tot liefde in staat.
De mens heeft dus vooralsnog niets meer nodig dan God, en zichzelf als Zijn schepsel dat onwaardig en klein tegenover Hem is, te erkennen en naar Hem te verlangen. Dan smeekt hij Hem op de juiste manier en aan deze deemoedige vraag zal gevolg gegeven worden. En om God te herkennen is het voldoende om zich uitvoerig in de goddelijke schepping te verdiepen, de wonderen te bekijken en zichzelf daarmee in verband te brengen. Ernstige gedachten daarover heeft voor hem met zekerheid als resultaat, dat hij zichzelf positief opstelt ten opzichte van zijn Schepper en dan ontwaakt ook het verlangen in hem om dichter bij Hem te komen. Dan grijpt de liefde van God hem en helpt hem om opwaarts te gaan.
Alleen daar is ze zonder effect, waar de mens in zijn wil om af te wijzen volhardt. Want zijn instelling ten opzichte van God staat hem vrij. Zodra de geest van de verwaandheid, de invloed van de tegenstander van God, in hem heerst, gaat de mens blind aan de wonderwerken van de goddelijke schepping voorbij. Bijgevolg heeft hij ook niet de juiste houding tegenover zijn Schepper. Hij wil Hem ontkennen, omdat hij zich niet wil onderwerpen of zijn instelling ten opzichte van God is noch deemoedig, noch verlangend.
Hij vraagt niet om de genade van God. Bijgevolg kan deze hem niet toegestuurd worden, want hij is voor de tijd van de gang over de aarde als mens uitgerust met gaven, die kunnen en moeten leiden tot een vrije beslissing. Als hij deze gave niet gebruikt, dat wil zeggen als hij zijn denken en willen niet op de juiste manier gebruikt, dan beslist hij weliswaar ook, echter niet voor, maar tegen God. En dan maakt hij de schenking van de goddelijke genade onmogelijk. Maar zonder deze genade is het niet mogelijk om tot de hoogte te geraken.
De wil van de mens is beslissend. Deze kan niet door God gericht worden. De mens moet zelf vrijelijk kiezen voor God. Pas dan is zijn geestelijke opwaartse ontwikkeling gegarandeerd.
Amen
Vertaald door Peter Schelling