Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2060

2060 Scheidsmuur – Geestelijke strijd – Verleidingen

7 september 1941: Boek 30

Het is als een scheidsmuur, die het goede rondom zich opbouwt, als zijn verlangen op God gericht is. Het kwaad probeert deze scheidsmuur weliswaar af te breken en het bedient zich daartoe van onzuivere middelen. Het strijdt in het verborgene en vaak onder de dekmantel van goedheid en vroomheid. En dan gaat het erom dubbel waakzaam te zijn, opdat het herkend wordt als het kwaad.

Van God afgekeerde krachten blijven in de nabijheid van de naar God strevende mens en nemen de minste onverschilligheid van hem waar om zijn denken naar zaken te leiden, die ver van het goddelijke af liggen. En nu hoeft de mens maar zwak te zijn en dan neemt hij de gedachten op, die hem toegefluisterd worden en zijn denken beweegt zich niet meer uitsluitend op geestelijke wegen. En dan moet de mens weer strijden met zichzelf, zodat hij deze gedachten overwint. Pas dan brengt zijn hart hem krachtiger naar God, want de ziel wordt de afvalligheid gewaar als iets wat haar bedrukt en probeert daar weer vrij van te komen.

Maar elke geestelijke strijd komt immers overeenkomstig de winnaar tot uiting. Als de tegenstander de overmacht heeft, dan zal de mens naar uiterlijke dingen streven en zich voor aards succes inzetten. Hij zal het geestelijke streven onderbreken en zodoende waardering op kunnen brengen voor de wereld. Maar als de kracht van de geest werkzaam in hem is, dan kunnen aardse verleidingen hem niet doen veranderen in zijn wil. Hij is innerlijk rustig en doelbewust. Hij veracht wat op hem afkomt en hem aanleiding zou kunnen geven tot aards denken. Hij blijft God trouw en zodoende bestaan er voor hem geen afleidingen. Zijn wil betreft te allen tijde de vereniging met God.

En het betekent geestelijke vooruitgang om tegen de verleidingen standgehouden te hebben en een toegenomen verlangen naar God te hebben. Deze heeft dus een scheidsmuur opgericht, die het boze ervan weerhoudt om tot hem te geraken. Hij is immuun voor verleidingen en herkent ook de krachten, die hem onder het masker van het goede proberen te kwellen. Want hij is heel gevoelig. Hij zal steeds het onzuivere gewaarworden en zich daartegen verweren. Maar degene die zich daardoor gevangen laat nemen, is zelf nog onrein. In zijn hart is het verlangen naar de wereld nog te groot en hij wordt zich niet bewust van het slechte en onware van wat hem met mooie woorden en vooruitzichten nadert en zo heeft de tegenstander gemakkelijk spel.

Maar als de mens waakzaam is en God om hulp vraagt, wordt zijn blik scherper en hij zal overeenkomstig de goddelijke wil handelen. Het blijft voor hem een voortdurende strijd, en niet zo voelbaar, als zijn verlangen God betreft. Maar de strijd wordt door God toegelaten, opdat de mens daar zelf zijn kracht aan test, opdat hij om de ontbrekende kracht vraagt, dus tot Hem zijn toevlucht neemt. En zo zal zijn standpunt ten aanzien van God altijd doorslaggevend zijn voor wat betreft wie de overwinnaar wordt: het goede of het kwade.

Amen

Vertaald door Peter Schelling