Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2059
2059 Overtreding van goddelijke geboden Zonde - Gebondenheid
6 september 1941: Boek 30
In strijd handelen met de goddelijke geboden is zonde, want het vergroot de verwijdering van GOD inzoverre, dat HIJ niet daar kan zijn waar liefdeloosheid heerst. Alles wat tegen het gebod van de liefde ingaat, zal ook een verkoeling van de goddelijke Liefde ten gevolge hebben en dus het geestelijke wezen zelf schade berokkenen, omdat het daardoor in een steeds onvrijere toestand komt.
Bij 'n mens is de uitwerking van deze toestand zo, dat de macht van de tegenstander van GOD over hem steeds groter wordt, dat hij door hem onder zijn wil wordt gedwongen, dat zijn denken en handelen steeds zo zal zijn zoals hij het wil, dus steeds tegengesteld aan GOD. En dit is onvoorstelbaar smartelijk voor de ziel, want ze is nog zo ver af van haar uiteindelijke bevrijding, ze neemt de gekluisterde toestand mee over in het geestelijke rijk. Want alleen de liefde kan het wezen verlossen, bijgevolg moet de liefdeloosheid vastbinden. En wie dus liefdeloos is tegen zijn naaste, handelt in strijd met het gebod van de liefde en zal daarom nooit vrij worden uit de gebondenheid die de opstand van weleer tegen GOD hem heeft opgeleverd.
Daarom heeft GOD de mensen het gebod van de liefde gegeven, dat ze alleen maar hoeven op te volgen om daardoor dichter bij GOD te komen en als een gelukzalig wezen het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. De mens kan zondigen tegen het gebod van de liefde doordat hij tegen de goddelijke Liefdeleer in handelt of ook handelingen achterwege laat die blijk moeten geven van liefde tot de naaste. De mens moet de naaste niet alleen behoeden voor schade, hij moet hem van nut zijn, d.w.z. hem alles doen toekomen wat hemzelf begerenswaard toeschijnt, dan pas wordt de verbinding met GOD tot stand gebracht, want naar een liefdevol mens daalt GOD Zelf af en keurt hem Zijn nabijheid waardig.
En dit betekent voor hem geestelijke vrijheid. De mens bevrijdt zich uit de macht van de vijand, want Kracht van GOD die door Zijn nabijheid overvloeit in de mens is sterker dan de kracht van de tegenstander van GOD. En die mens zal dan altijd overwinnaar blijven die zich door werken van liefde verbindt met de eeuwige LIEFDE Zelf.
Bij hem zullen de kluisters worden verbroken en hij zal vrij worden van elke dwang die de tegenstander van GOD op hem wil uitoefenen.
De geboden van de liefde mogen niet worden veronachtzaamd, want ze zijn het middel dat verlost uit de eindeloos lange tijd van gekluisterd zijn. En ze betekenen tegelijkertijd de brug die ons met GOD verbindt. Want wie werkzaam is in onzelfzuchtige liefde, komt daardoor steeds dichter bij GOD en hij overwint elke verwijdering van HEM. Hij vervult de eis van GOD en zal ook het loon van GOD in ontvangst mogen nemen dat daarin bestaat dat GOD Zich met diegene verenigt die HEM in liefde dient, d.w.z. die in zijn medemensen eveneens schepselen van GOD ziet, die hij goed wil doen. Alleen het onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde heeft de eeuwige gelukzaligheid als gevolg, zoals omgekeerd het gevolg van liefdeloosheid de verdoemenis is, en alles wat ingaat tegen GOD of Zijn geboden, is onrecht voor GOD, dus zonde.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte