Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2058
2058 Er is kennis of toenemende werkzaamheid in liefde nodig voor de vereniging met God
4 september 1941: Boek 30
Al naargelang zijn bekwaamheid om op te nemen, zal de mens zich nu deze kennis toe-eigenen. Maar altijd zal de kennis zaken betreffen, die met God en de oneindigheid in verband staan en steeds zal de ontvangen kennis eraan bijdragen om de mens dichter bij God te brengen, want zodra de mens opheldering krijgt over het goddelijke werkzaam zijn en besturen, zal hij zich ook in eerbied voor Hem buigen en dit betekent ook een naderen van God.
Bijgevolg moet de mens eerst een bepaalde kennis het zijne noemen, voordat hij zich kan verenigen met God. Hij moet ingewijd zijn in de goddelijke leer van de liefde. Hij moet weten dat hij in de liefde van God zijn oorsprong heeft en dat hij zelf een schepsel is, dat voortgekomen is uit de liefdeswil van God. Hij moet ook het doel van de schepping kennen en de opdracht van de mens gedurende zijn bestaan op aarde. Pas de mens, die zich zo’n kennis toegeëigend heeft, werkt nu bewust aan de ontwikkeling van zijn ziel en dit levert hem de vereniging met God op.
Wie zonder kennis de vereniging met God bereiken wil, moet buitengewoon werkzaam zijn in liefde, zodat hij door de liefde dichter bij God komt. Hij moet het gebrek aan kennis door onbaatzuchtige liefde proberen te vervangen, want dan is zijn ziel zo, zoals het God welgevallig is en voor hem zal het inzicht als in een flits komen, als hij overlijdt. Hij zal zodoende ook dezelfde kennis bezitten, omdat dit absoluut noodzakelijk is voor de taak, die hem in het hiernamaals wacht.
Want nu is het overdragen van kennis aan onwetende zielen de werkzaamheid, die hij verrichten moet. Kennis te hebben op aarde betekent al op aarde deze opdracht uit te kunnen voeren, dus kennis doorgeven aan degenen, die geen kennis bezitten. En deze opdracht is buitengewoon zegenrijk, want ze levert zowel de gever, alsook de ontvanger groot geestelijk voordeel op.
En daarom is het van het grootste belang, wanneer de mens in gedachten vragen stelt, die in dit gebied zwerven, dat aards ontoegankelijk is. Zulke vragen worden hem beantwoord door wetende krachten en deze dragen er dus aan bij, dat zijn kennis toeneemt en hij nu van zijn kant weer onderwijzend werkzaam kan zijn. Dat hij dus op aarde al in verlossende zin werkzaam kan zijn aan de medemensen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling