Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2051
2051 Vragen om geestelijke kracht of een toenemende werkzaamheid in liefde
30 augustus 1941: Boek 30
De kennis van de mens blijft steeds gebrekkig, zolang hij zich verzet tegen de beïnvloeding door wetende krachten in het hiernamaals. De mens heeft een innerlijke afwijzende houding tegen dat, wat niet tastbaar of zichtbaar voor hem is en deze afkeer weet hem vaak te bewegen tot een afkeer van al het geestelijke, zodat hij er ook niet toe kan besluiten iets te onderzoeken, omdat de oorsprong onverklaarbaar voor hem lijkt.
Maar deze instelling heeft tot gevolg, dat de waarheid nooit dichter bij hem gebracht kan worden. Dat hij in onwetendheid de aardse weg aflegt en dus ook na de lichamelijke dood in een gebrekkige staat van rijpheid het geestelijke rijk binnengaat. Ze heeft tot gevolg dat hem weinig geestelijke kennis gegeven kan worden. Hij blijft dus op dezelfde trede, wanneer hij niet buitengewoon veel in liefde werkzaam is.
Alleen dit laatste kan een verandering van het denken teweegbrengen. Toegenomen werkzaamheid in liefde kan hem een toename aan kennis opleveren, want dan werken deze geestelijke krachten eveneens op de mens in, zonder dat deze dat weet. Een actieve werkzaamheid in liefde levert hem de goddelijke liefdesuitstraling op en dit betekent een schenken van goddelijke kracht door Hem dienende volmaakte wezens, die als licht- en krachtdragers eveneens in liefde actief zijn en de goddelijke krachtstroom op de dus in de liefde staande mensen overdragen. Toegenomen liefde zal daarom het bewuste vragen om geestelijke kracht vervangen en plotseling zal de mens wetend en ziende worden en alles beseffen en aanvaarden wat hij eerst af wilde wijzen.
Maar als de mens niet uit eigen beweging in liefde werkzaam is en weert hij hardnekkig geestelijke invloed af, doordat hij elk onderricht of elke overdracht door de medemensen ontvlucht, dan is het moeilijk en vaak geheel onmogelijk om hem de kennis binnen te leiden en dan heeft zijn levensloop weinig geestelijk succes opgeleverd. Zo’n mens heeft vaak een grote ontsteltenis van de ziel nodig, opdat hij tot nadenken aangespoord wordt en nu onbewust een beroep doet op de hulp van wezens in het hiernamaals en nu is het er weer van afhankelijk, hoe zijn instelling ten opzichte van God is. Dienovereenkomstig werken goede of slechte geestelijke krachten op hem in.
En daarom is het uiterst belangrijk om deze mensen kennis te laten nemen van het goddelijke werkzaam zijn. Hen vertrouwd te maken met de eeuwige Godheid, opdat ze zelf de verbinding met haar zoeken en nu via de gedachten door God onderwezen kunnen worden. Wie God erkent, kan nooit verloren gaan, want hij neemt geestelijke overdrachten in ontvangst, omdat hij God erkent en hij wordt zonder het te weten, begeleid door gevende krachten en zo kan het ook in hem licht worden, als hij geen duidelijk verzet biedt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling