Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2050

2050 Juiste verhouding en levende verbinding – Uiterlijkheden

30 augustus 1941: Boek 30

Gegrepen door de liefde van God en met Zijn genade bedacht, wordt steeds een verkeerd menselijk denken geëlimineerd. De wil van de mens moet zich eerst duidelijk zichtbaar van God afgekeerd hebben, zodat hij in ongenade valt. Pas dan is het mogelijk, dat de onwaarheid bezitneemt van zijn denken.

Maar zolang de wil van de mens enkel het juiste nastreeft, zolang hij God vreest als een rechtvaardige rechter en er steeds naar streeft om naar Zijn welgevallen te leven, zolang is de poort voor de onwaarheid gesloten. Ze vindt geen hart, dat bereid is om op te nemen en met dit inzicht mag alles als de zuiverste waarheid aangenomen worden, wat een mens van boven overgedragen wordt, die duidelijk in de genade van God staat.

God heeft al Zijn kinderen lief en zou hen graag tegen onwaarheid beschermen, maar meestal onttrekken ze zichzelf aan Zijn bescherming door hun bereidwilligheid voor de tegenstander van God. Maar als een kind zich bewust aan de Vader ondergeschikt maakt, zich vertrouwend aan Hem overgeeft, naar Zijn liefde, Zijn genade en de waarheid verlangt, dan laat de Vader dit kind werkelijk niet zonder bescherming. Want dit is de juiste verhouding tussen het kind en de Vader, dat God tot stand gebracht wil hebben tussen Zijn mensenkinderen en Zichzelf.

Dit contact van het kind met Hem is vrij van uiterlijkheden. Het is de levende verbinding, die de mens met God aangaat en een buitengewoon zegenrijke wilsdaad, die veel waardevoller is dan door mensen ingevoerde manieren en gebruiken, die ware godsverering voor moeten spiegelen en toch de mensen erin belemmeren om innig en oprecht met Hem in verbinding te treden. Want de innige verbinding met God vereist een afgesloten zijn van de wereld. Ze vereist een volledig losmaken van al het aardse. De mens moet zich in zijn binnenste keren, vrij en ongehinderd door invloeden van buitenaf en nu heel vurig bidden: “Vader, hier ben ik. Grijp mij met Uw liefde en genade en laat mij zalig worden in U”.

Elke inwerking van buiten, waar de zinnen van de mens nog gevoelig voor zijn, maakt zo’n innige verbinding onmogelijk, want het denken van de mens blijft naar de wereld toegekeerd. Hij ziet en hoort dingen, die bij de wereld horen, maar die het innerlijke wezen van God niet raken, ofschoon ze Hem aanschouwelijk moeten maken. En dit leiden van het denken naar uiterlijkheden maakt de vereniging met God tot een ijdele vorm. De mens gelooft met God verbonden te zijn als hij handelingen bijwoont, die met de diepe innerlijke godsverering niets te maken hebben en hij verliest het verlangen naar een werkelijke vereniging met God en dit is een groot gevaar voor hem.

Amen

Vertaald door Peter Schelling