Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2049
2049 Het onverschillig of verlangend in ontvangst nemen van het goddelijke geschenk
29 augustus 1941: Boek 30
Elk geestelijk geschenk moet dankbaar in ontvangst genomen worden en moet daarom als geestelijk geschenk erkend worden. Maar de onwetende mens weet haar niet te waarderen en dit is er de oorzaak van dat hij onverschillig in ontvangst neemt, wat hem ten diepste bezig zou moeten houden en gelukkig zou moeten maken.
En een geschenk, dat zo onverschillig in ontvangst genomen wordt, heeft weinig effect op de ziel van de mens. Daarom zal het een vergeefse poging blijven om deze mensen de waarheid over te willen dragen, want de bekwaamheid om op te nemen ontbreekt hen. Dat wil zeggen het vermogen om het te beseffen. Dit kan weer alleen maar de mens die ernaar verlangt toegestuurd worden.
Het is van geen enkel belang op welke geestelijke trede hij staat, als hem het goddelijke genadegeschenk aangeboden wordt. Wanneer dit met een hongerig hart opgenomen wordt, dan wordt hij spoedig de kennis binnengeleid, want een verlangend hart opent zich voor de geestelijke toevloed en zodoende kan deze ongehinderd overvloeien en dit heeft tot gevolg dat voor de mensen een rijke kennis ontsloten wordt, die via de aardse weg nooit bereikt kan worden.
De verlangende mens zal ontvangen. Maar de onverschillige mens zal met lege handen vertrekken, ofschoon hun hetzelfde aangeboden wordt, want het verlangen naar geestelijke goederen kan nooit uitgeschakeld worden, omdat anders de vrije wil van de mens niet werkzaam zou zijn.
Zo hoeft de mens maar te willen, dat hem het vermogen om het te beseffen toegestuurd wordt. Dan zal hij spoedig een besluit kunnen nemen, wanneer geestelijke waarheid hem aangeboden wordt en dan zal hij ook uit de grond van zijn hart dankbaar zijn, dat hij waardig bevonden werd voor de goddelijke genade.
Amen
Vertaald door Peter Schelling