Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2044
2044 Toelating van God – Vrije wil van de mens
26 augustus 1941: Boek 30
In de wilsvrijheid moet de mens de verklaring zoeken voor elke gebeurtenis, die mensen zichzelf aandoen en die vaak onnoemelijk leed voor hen betekent en die toch door God toegelaten wordt. Hij zou het wel kunnen verhinderen door Zijn almacht, maar het zou een beperking van de vrije wil zijn, als de mens bij de uitvoering gehinderd zou worden bij wat hij doen wil. De mens zou dan weer in de toestand van moeten teruggedrongen worden, wanneer God hem de vrije wil weer zou willen ontnemen. Tijdens zijn leven op aarde zou hem het toetsen van de vrije wil onmogelijk gemaakt worden.
De mens moet uit kunnen voeren, wat hij zich voorneemt. Pas dan kan er van een vrije beslissing in het aardse leven sprake zijn. Enkel waar de uitwerking van de vrije wil met een slechte bedoeling zich tegen de mensen richt, die zich bewust met God verbinden en Hem om bescherming vragen, zal God het verhinderen, dat deze laatstgenoemden door de slechte wil schade berokkend worden, maar de boze wil zal beschouwd worden als volbrachte daad.
Maar op dit moment hebben eindeloos veel mensen dezelfde wil en zodoende hebben deze allemaal een aandeel in de nood van de tijd, indien ze iets goedkeuren, wat uit de slechte wil voortgekomen is. Pas als ze een boze daad verafschuwen, zijn ze vrij van schuld. Maar het goedkeuren van een slechte daad laat hen medeschuldig worden aan het leed, dat deze daad tot gevolg heeft. Maar wat ontelbare mensen voor juist houden, ofschoon het het grootste onrecht is, zal God niet ongedaan maken, want de mensen moeten zelf het onrecht inzien, omdat ze anders steeds hetzelfde zouden doen, zonder hun onrecht als zodanig te herkennen.
Dit sluit echter niet uit, dat Gods rechtvaardigheid toch ingrijpt, als de activiteiten van de mensheid zo’n omvang aannemen, dat er voor haar zelfs gevaar dreigt. Maar dan heeft dit ingrijpen ook alleen maar als doel om de vrije wil van de mens weer actief te laten worden, zodat hij zich bij het zien van het grote leed naar het goede toekeert. Dat de mens nu uit eigen beweging probeert goed te maken, waar hij eerst door zijn toestemming direct of indirect schuld aan heeft.
God moet de activiteiten van de mensheid toelaten, als Hij niet voortijdig de wil van de mens wil bepalen, voordat deze de vrije beslissing genomen heeft. Als hij echter uiteindelijk besloten heeft, zal God het effect hiervan afzwakken, waar het nodig en toelaatbaar is, zonder de mensen onvrij te maken.
Amen
Vertaald door Peter Schelling