Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2036

2036 Weerstand hinderlijk voor het vermogen om inzicht te krijgen

18 augustus 1941: Boek 30

Waar de mens zich tegen verweert, blijft net zo lang onbegrijpelijk voor hem, totdat hij zijn innerlijke weerstand opgegeven heeft. De waarheid herkennen kan hij pas dan, wanneer het vermogen om inzicht te krijgen hem toegestuurd wordt. En dat is weer het gevolg van het verlangen naar de waarheid. Want het verlangen naar de waarheid veronderstelt een bepaalde bereidwilligheid, dus het tegenovergestelde van weerstand.

Bereidwilligheid zal altijd een deemoedig gevoel teweegbrengen, terwijl weerstand met verwaandheid gepaard gaat. De deemoed levert de mens genade op, maar de verwaandheid houdt hem hier ver van weg en zonder genade kan de ziel van de mens niet rijp worden. Want zonder genade blijft hij geestelijk blind, onwetend en zonder licht. Maar waar de goddelijke genade naar de mens toestroomt, wordt deze ziende, wetend en door licht doorstraald.

Weerstand is dus een verkeerde wil, die in de juiste richting gebracht moet worden. Als de mens de weerstand opgeeft, dat wil zeggen als zijn wil op God gericht wordt, dan zal hem veel aannemelijk lijken, wat hij eerst als onaannemelijk afgewezen had en dat bewerkstelligt de goddelijke genade, die naar de mens toestroomt, wanneer zijn wil God bewust erkent.

Daarom maken de mensen net zo lang bezwaren tegen de goddelijke openbaringen, tot ze bekend gemaakt hebben dat ze opheldering willen. Want dan zijn ze bereid om naar het antwoord te luisteren en hun verstand helpt dit een handje vanaf het ogenblik, waarop het verlangen naar het antwoord actief in hem wordt. Zonder vraag kan de waarheid niet aan hem uitgedeeld worden en als deze hem aangeboden zou worden, dan zou de mens niet in staat zijn deze op te nemen en daarom zal hij in de duisternis van de geest voortgaan, zolang hij geen verlangen draagt naar het licht.

Amen

Vertaald door Peter Schelling