Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2025

2025 De toestand van ver verwijderd te zijn van God

11 augustus 1941: Boek 30

De toestand van ver verwijderd te zijn van God kan nooit zo’n effect hebben, dat de mens goed en edel is, maar steeds zal hij zich daarheen getrokken voelen, waar God-vijandige krachten actief zijn. Hij zal plezier beleven aan het kwaad. Hij zal geheel gevolg geven aan de wil van degene, die het verst van God verwijderd is.

Ver van God af te staan betekent een lage stand en geringheid. Het betekent onvolmaaktheid, onwetendheid en krachteloosheid. En daarom kan een wezen in een ver van God verwijderde toestand noch goed, noch edel, noch wijs, machtig en volmaakt zijn. Het zal alle kentekenen in zich dragen, die de tegenpool van God belichaamt.

Degene die zijn ver van God verwijderde toestand probeert te veranderen, moet de tegenstander van God proberen te ontvluchten. Hij moet dat mijden, waar het stempel van de verbondenheid met deze tegenstander op gedrukt staat. Hij moet zichzelf opwaarts ontwikkelen, God tegemoet. Hij moet proberen in de nabijheid van God te geraken.

En dus moet hij dat doen, wat het tegenovergestelde is van dat, wat hij tot nog toe gedaan heeft, toen hij onder de invloed van de tegenstander van God stond. Hij moet zijn gehele wezen veranderen. Hij moet de volmaaktheid nastreven. Hij moet naar kennis verlangen en om kracht vragen. Hij moet de kentekenen van de ver van God verwijderde macht bestrijden en zich zo vormen, dat hij de nabijheid van God waardig is. Want de nabijheid van God is het kostbaarste, wat de mens op aarde verwerven kan.

Want zo, zoals de ver van God verwijderde toestand het wezen bindt, komt het door de nabijheid van God vrij en die vrijheid is het nastrevenswaardige doel van al het geestelijke. Wie ver van God verwijderd is, is ook gebonden. Maar al het onvrije voelt de dwang en zou zich daar graag van bevrijden. Zodra het wezen de ver van God verwijderde toestand zodoende als kwelling ervaart en dit ontvluchten wil, heeft het ook het vooruitzicht, dat het zijn doel bereikt.

Alleen wat zich goed voelt in de van God verwijderde toestand, zal niet vrijkomen uit de macht van degene, die tegengesteld is aan God. Hij kan niet vrijkomen, omdat de geneigdheid naar beneden nog te groot in hem is. Hij zal niet in staat zijn tot een edele handeling. Hij zal ook niet in staat zijn lief te hebben en alles wat hij doet, zal meer beantwoorden aan de wil van de boze macht.

Maar God wil de ver van God verwijderde toestand veranderen en waar het wezen dit niet vanuit zichzelf nastreeft, geeft Hij hem meer mogelijkheden. Hij probeert de mens tot goede daden aan te sporen, opdat hij daardoor de kracht van de goddelijke liefde voelt en nu niet meer zonder deze liefde wil zijn. En dan begint de klim naar de hoogte. Dan begint het verlangen naar de nabijheid van God in hem te ontwaken en de mens wendt zich uit vrije wil van de tegenstander van God af, omdat het verlangen naar God actief in hem wordt. Dat wil zeggen zijn wil aanspoort om zich tot God te richten om hulp. En de mens zal niet vergeefs roepen als zijn gebed de geestelijke opwaartse ontwikkeling betreft.

Amen

Vertaald door Peter Schelling