Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1967
1967 Het woord van God – Geef God, wat van God is – Overheid
25 juni 1941: Boek 28
Wat God tot nog toe aan de mensen gaf, werd steeds alleen maar door deze mensen aangenomen, die een buitengewoon sterk waarheidsverlangen in zich droegen. Want zij herkennen het als het woord van God. En bijgevolg zal het zuivere woord van God zich zelden een weg banen. In een tijd van ellende en nood daalt het woord van God op de aarde neer. In een tijd waar het de mensen troost moet brengen, waar het hun kracht moet geven voor de gang over de aarde. Maar de mensheid wijst het af of gaat er onverschillig aan voorbij. Ze slaat er geen acht op en daarom kan het voor haar ook niet werkzaam worden.
God daalt in Zijn grenzeloze liefde steeds Zelf weer in het woord naar de aarde af. Hij zou de mensen graag willen naderen. Zichzelf bij hen in het bewustzijn brengen. Hij zou met hen willen spreken en hun kracht willen geven, maar ze sluiten hun hart en verlenen Hem geen toegang. En daarom wordt de ellende op aarde steeds groter. Het lijden zal tot in het ondraaglijke toenemen. Er zal een tijd komen van de diepste ellende, opdat de mensen daardoor tot bezinning komen en ze nu God zoeken, opdat Hij hen helpt. En dan zal het woord van God incidenteel onder hen toegang krijgen en nu ook in zijn gehele kracht werkzaam worden.
Er zijn talloze mogelijkheden, zoals het hen aangeboden wordt. Zowel van mens tot mens, alsook via een rechtstreekse verbinding met God, voor zover de mens vertrouwelijk en deemoedig een dialoog heeft met het hoogste wezen, als hij zich diens schepsel voelt. Het is waarlijk het beste het goddelijke woord zo in ontvangst te nemen. Maar ze veronderstelt ook een bepaalde rijpheid van de ziel. Dat wil zeggen dat er van tevoren een zelfveredeling nagestreefd moet worden, voordat de mens in staat is om de stem van God in zichzelf te horen. En maar zelden ontwikkelt de mens zich overeenkomstig de wil van God. En daarom vindt het rechtstreekse horen van het goddelijke woord maar zelden plaats.
Daarom moeten de mensen gehoor schenken aan degenen, door wie God Zijn woord overbrengt en ze moeten dus het woord door bemiddelaars in ontvangst nemen, want steeds blijft dit het zuivere woord van God, dat met Zijn kracht gezegend is. En ze moeten er alleen maar naar streven om overeenkomstig dit woord te leven. Dan zullen ze heel spoedig zelf via de gedachten zo onderwezen en geleid kunnen worden, dat ze alle wijsheid uit God via de gedachten in ontvangst kunnen nemen.
Het goddelijke woord zal in de moeilijkste tijd balsem zijn. Het zal lafenis zijn voor degenen, die krachteloos dreigen te bezwijken. Het zal het anker zijn, dat de laatste redding is, wanneer het levensscheepje dreigt te gaan zinken. Want uit dit woord stroomt alle kracht. En wat voor standpunt de wereld ook in mag nemen, nooit zal ze het kunnen vernietigen of het ineffectief kunnen maken. Want het is iets geestelijks, wat nooit aan de vernietiging ten prooi kan vallen. Het is via de gedachten op de mens over te brengen en derhalve onbereikbaar voor elke aardse macht.
Het goddelijke woord heeft eeuwigheidsduur en wie het als het hoogste goed opneemt en het zich eigen maakt, zal zich eveneens van een eeuwig leven verzekeren, want geestelijke goederen zijn onvergankelijk en wie deze bezit, is eveneens onvergankelijk. Alle maatregelen van aardse zijde kunnen nooit het woord van God zelf raken, maar de mensen wel onwillig maken om het aan te nemen en ze beroven zichzelf dan in zekere zin van de grootste schat, als ze het goddelijke woord voor aardse voordelen opgeven.
Wat tegen God en Zijn geboden gericht is, is de mens door de tegenstander ingegeven en mag dus ook nooit opgevolgd worden, ofschoon het een verordening van de aardse macht is. Geef God, wat van God is en aan de wereldse verordeningen moet voldaan worden, zolang deze zich niet tegen God richten. Wat door de overheid van jullie verlangd wordt, moeten jullie doen, maar zodra het zich tegen God of Zijn geboden richt, moeten jullie Degene gehoorzamen, Die boven jullie allemaal staat, want Hij is jullie Heer, aan Wie alles onderworpen is. Want het goddelijke woord vereist liefde. Liefde voor de medemensen. En alle handelingen die jullie verrichten, moeten uit de liefde voortkomen. Maar als er iets anders verlangd wordt, is de wetgever niet door God aan de mensen toegewezen, maar hij greep een macht, die hem echter afgenomen kan worden, als hij zich niet in de goddelijke wil schikt.
God is die macht en alleen die moet erkend worden en de aardse macht die de goddelijke wil vervult, zal ook door God ondersteund worden in al haar maatregelen en handelingen. Er zal een zichtbare zegen rusten op alles wat ze onderneemt. En er zal daar een opwaartse ontwikkeling, voor wat de ziel en het geestelijke betreft, op te tekenen zijn, waar deze macht regeert, want ze werkt als het ware met God.
Maar dan moet als zekerste kenmerk ook het zuivere woord van God verspreid mogen worden. Er moet gezorgd kunnen worden voor een geestelijke vereniging. Een vredevolle toestand moet de mensen, die dezelfde mening hebben, onderling verbinden en de kracht van het goddelijke woord moet overal onder de mensheid werkzaam worden. Dat wil zeggen dat de mensen, die het woord aannemen, in een innigste verbinding met God moeten staan en voortdurend in de liefde moeten leven, dat wil zeggen onophoudelijk in de liefde werkzaam moeten zijn.
Amen
Vertaald door Peter Schelling