Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1966
1966 Waarde van de geestelijke en aardse kennis in het hiernamaals
24 juni 1941: Boek 28
Al het geestelijke heeft eeuwigheidswaarde en duurt eeuwig. Al het aardse vergaat met de lichamelijke dood van de mens. Vreugde en lijden gaan voorbij en daar hoeft dus niet al te veel betekenis aan gehecht te worden. Wat echter geestelijk verworven of verzuimd werd, is bepalend voor het verblijf in de eeuwigheid en daarom belangrijk voor de ziel van de mens.
Geestelijk streven zal nu altijd verwijzen naar het innerlijke leven van de mens en op alles, wat van de aardse materie gescheiden is. Wat dus noch met een genoeglijk aards leven, noch met één of ander lichamelijk verlangen verband houdt, maar het lichaam volledig uitschakelt en het alleen maar geestelijke vragen en een geestelijk beleven betreft. Geestelijk streven is alles wat met God in verband staat, wat dus het leven betreft, dat niet met de lichamelijke dood beëindigd is.
Want vergankelijk is alleen maar wat tot de aarde behoort, dus ook het gedachtengoed van de mens, dat alleen maar het aardse omvat. Wat de mens ook aan kennis opgenomen heeft, dat voor het aardse bestaan, voor de mens als zodanig, van waarde was, is vanaf het moment van zijn intrede in het hiernamaals volledig waardeloos. Het behoort tot een andere wereld. Bijgevolg is het onbruikbaar voor de nieuwe wereld.
En als de mens er nu aan denkt, wat hem dan aan geestelijk goed overblijft, zal hij kunnen begrijpen waarom hij op aarde geestelijke goederen na moet streven, geestelijke schatten moet verzamelen. Want hij verkeert in grote armoede, als hij niet eveneens geestelijke goederen opgenomen had. En meestal zal juist die mens, die aardse kennis bezit, zich weinig met geestelijke vragen inlaten en dus ook dienovereenkomstig arm aan geestelijke schatten naar het hiernamaals overgaan.
En het is voor zo’n ziel dan onnoemelijk bitter, haar gebrek te moeten erkennen, terwijl andersom menige ziel, die op aarde geen noemenswaardige kennis bezat omdat haar aandacht zich alleen maar op het uitrijpen van de ziel richtte, omdat aardse vragen haar niet zo raakten en haar verlangen niet naar aardse goederen en aardse kennis uitging, over geestelijke rijkdom beschikt. Deze ziel behoudt het resultaat van het leven op aarde ook in het hiernamaals. Ze hoeft niets op te geven, omdat het geestelijke goederen zijn wat ze verzameld heeft en omdat deze goederen onvergankelijk zijn en haar in eeuwigheid niet afgenomen kunnen worden.
Terwijl de aardse kennis in het hiernamaals voor niemand meer nuttig is, kan de ziel, die geestelijke goederen bezit, er onbeschrijflijk zegenrijk mee werken. Ze kan daar onwetende zielen van geven en ze vindt er zelf haar mooiste beloning in om diegenen, die in de grootste armoede het rijk aan de overkant betreden, te kunnen helpen, terwijl de mensen die aardse kennis nastreefden ook hun loon op aarde vonden: eer, aanzien en aardse rijkdom, wat allemaal met de lichamelijke dood tot een einde kwam. Want niets daarvan kunnen ze naar de eeuwigheid meenemen.
Maar hoe kort is het genot van aardse vreugden en hoe eindeloos lang is het leven na de dood? Voor welk schijngeluk hebben de mensen hun denkactiviteit ingezet en welke onbegrijpelijke zaligheid, die gemakkelijk door geestelijk streven verworven had kunnen worden, verspelen ze? En als de mens zich in de eerste plaats met dat bezig had gehouden, wat met God in verband staat, dan zou de aardse kennis hem tegelijkertijd moeiteloos gegeven worden, zodra hij het uit liefde voor de mensheid nastreeft. Dat wil zeggen door aardse kennis de medemensen zou willen dienen. Alleen deze aardse kennis heeft waarde en levert hem tegelijkertijd geestelijke rijkdom op.
Want zijn wil om de medemensen te dienen, zal dan gewaardeerd worden, wanneer de aardse kennis nietig geworden is. Maar de geestelijke nood van degenen, die nu ter wille van hun aards succes aardse kennis opnamen, zal in de eeuwigheid onbeschrijflijk zijn, want ze staan kaal en naakt in een omgeving, waar dat, wat ze bezitten, zonder enige waarde is. En het duurt een lange tijd, voordat ze besluiten om dat, wat hen ontbreekt, van in liefde werkzame zielen in ontvangst te nemen. Tot ze besluiten om dat te doen, wat ze op aarde hadden moeten doen: geestelijke goederen verzamelen om het in liefde door te kunnen geven aan degenen, die net als zij verzuimd hebben dit op aarde te doen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling