Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1964
1964 Leven-Actief zijn – Dood-Passief zijn
22 juni 1941: Boek 28
Leven of dood in het hiernamaals is het resultaat van het leven op aarde en daarom is de verantwoordelijkheid van de mens enorm groot, omdat het niet een toestand van korte duur is die naar believen beëindigd kan worden, maar eeuwig, of beter gezegd, een onnoemelijk lange tijd aanhoudt.
In het aardse leven is alles begrensd, zowel qua tijd als qua ruimte en daarom kan de mens de betekenis van het woord “eeuwig” niet begrijpen. Hij kan het zich in de verste verte niet voorstellen wat het betekent om zonder ophouden te leven of levenloos te zijn. En daarom hecht hij niet veel betekenis aan zijn aardse leven, ongeacht het feit dat hij daarmee het eindeloos lange leven in de eeuwigheid bepaalt.
De ziel, die in het hiernamaals gerechtigd is te leven, heeft haar levensopdracht vervuld en neemt nu in het hiernamaals een nieuwe taak op zich, die echter niet meer zoals op aarde een plicht voor haar betekent, maar de hoogste gelukzaligheid veroorzaakt en zodoende een gelukzalige toestand betekent.
En zo treft de op aarde passieve ziel hetzelfde aan, behalve dan dat ze op aarde zelf de voorkeur gaf aan de staat van passiviteit, terwijl ze er in het hiernamaals toe verdoemd is om passief te zijn, omdat actief zijn geluk betekent en de ziel daar geen recht op heeft. En voordat ze tot de gelukkig makende activiteiten toegelaten wordt, kunnen er eeuwige tijden voorbijgaan, want een ziel die op aarde passief was, valt het onnoemelijk zwaar om te veranderen.
Eerst is het zonder licht rondom haar. Dat wil zeggen dat ze geen enkele kennis heeft, noch van de oorzaak, noch van de mogelijkheid tot een verandering van haar troosteloze toestand en daarom volhardt ze in de passiviteit. Dat wil zeggen dat ze niet de wil heeft om daarvan bevrijd te worden. Maar zonder haar wil kan ze niet actief worden, dus in het rijk komen, waar alles leeft.
Het wordt de mens in het aardse leven zo vaak bekendgemaakt dat hij een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van zijn ziel. Dat hij door zijn levenswandel het lot van zijn ziel in het hiernamaals bepaalt. Maar hij slaat geen acht op deze wenken, omdat hij niet gelooft. De ongelovige kan er op geen enkele manier kennis van gegeven worden, wat hem na zijn levensdood wacht. Er kan evenwel geen mens zeggen, dat hij hier niets over gehoord heeft. Want hij wijst alle waarschuwingen af om aan zijn toekomstige leven te denken, zolang hij niet zelf in de liefde werkzaam is.
Elk mens, dat in liefde actief is, zal ook geloven. Degene die in het aardse leven het lot van de medemensen in het oog houdt, zal er ook van overtuigd zijn dat het leven niet op kan houden en hij zal nu, ofschoon ook onbewust, op aarde leven voor de eeuwigheid. Want de gedachten van degene, die in liefde actief is, worden ook geleid en hij zal ook niet in een toestand zonder licht zijn. Hij zal dus zijn opdracht kennen, zowel op aarde als ook na zijn lichamelijke dood in het hiernamaals.
Maar wie nu voor zichzelf leeft, wie op aarde alleen maar de drijfveer heeft om zichzelf geneugten te bezorgen en aan de nood van de medemens voorbijgaat, die zal nooit als waarheid accepteren, wat hem over het leven na de dood ter overweging gegeven wordt. En bijgevolg wordt in hem geen licht ontstoken. Hij gaat al in duisternis van de geest over de aarde en dit kan na zijn dood niet anders zijn. Het is duister om hem heen en ook duister in zijn denken. En enkel waar licht is, is leven, maar duisternis betekent dood.
Amen
Vertaald door Peter Schelling