Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1961

1961 Gestalte geven aan het lot – Vrije wil

19 juni 1941: Boek 28

De mens is niet in staat om zijn leven eigenmachtig gestalte te geven. Hij zal steeds afhankelijk zijn van de wil van Degene, Die hem geschapen heeft. Schijnbaar is hij wel uitgerust met gaven, die hem in de eigen macht laten geloven. Hij voelt zich verheven, wijs en sterk en is ervan overtuigd, dat hij het leven de baas kan worden en dat hij zelf ook zijn eigen lot bepaalt. Hij kan lekker handelen uit vrije wil en wordt dus door deze wil schijnbaar tot vormgever van zijn aardse leven.

Maar de eigenlijke bestuurder van zijn lot is God Zelf. Want zijn aardse weg is al van eeuwigheid af bepaald. Het gaat hem precies zo, zoals God het bepaald heeft en zoals het zich in zijn vrijheidsdrang gevormd heeft, zo was het bepaald, omdat er zonder de goddelijke wil niets kan geschieden.

Zodoende komt de gang door het aardse dal in zijn uiterlijkheden steeds met de goddelijke wil overeen. Alleen het innerlijke leven van de mens is aan zijn vrije wil overgelaten. En ofschoon ook zijn levenslot voorbestemd is, zal het voor iedereen bijdragen aan de opwaartse ontwikkeling van de ziel, als dit zijn vaste wil is. Maar omgekeerd kan zijn levensweg geheel met zijn wil en verlangens overeenstemmen. Dit hoeft echter niet de rijpheid van de ziel op te leveren, als hij niet overeenkomstig zijn doel leeft.

Maar onder dat laatste is alleen maar te verstaan het benutten van de mogelijkheden, die hem gedurende zijn bestaan op aarde voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel geboden worden. Hierin wordt hij volledig vrijgelaten. God geeft elk mens zulke mogelijkheden, om het even hoe Hij de levensweg van het individu vormgeeft. En als deze benut worden, zal ook het aardse leven succesvol zijn voor de eeuwigheid. Maar eigenmachtig, zonder goddelijke toestemming, dit aardse leven een wending geven, kan de mens niet.

En toch lijkt het erop, alsof het alleen van hem afhankelijk is, hoe zijn levenslot eruitziet. God laat de mens de vrije wil en vaak loopt deze wil parallel aan de goddelijke wil. Dat wil zeggen dat de mens iets onderneemt en dat God dit toelaat, omdat het ook niet tegen Zijn wil in gaat. En dan is de mens geneigd te geloven dat alleen hij bepalend was voor zijn aards lot. En hoe meer hij daarvan overtuigd is, des te meer verliest hij zijn geloof in een wijze bestuurder van het lot. En toch staat hij volledig machteloos tegenover dit alles en hij weet niet, dat hij alleen maar dat uitvoert, wat de goddelijke wil is, als hij gelooft bepalend in zijn aardse leven in te grijpen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling