Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1954

1954 De gemeenschap in stand houden – Discipelen – Geestelijk werkzaam zijn

16 juni 1941: Boek 28

De geestelijke gemeenschap moet in zoverre in stand gehouden worden, als dat de mensen samenkomen, die werkelijk bereidwillig zijn om God te dienen en die nu door de daardoor toegenomen rijpheid van de ziel verlicht worden in de geest, zodat de één de ander kan geven, wat de goddelijke geest hem bekend gemaakt heeft, zij het door openbaringen van buitengewone aard of ook door de invloed op de gedachten door de lichtwezens.

Het zal altijd een zegen zijn, wanneer zulke mensen van gedachten wisselen en ze zo in steeds helderder licht komen, want de geest van God werkt in waarheid bij al deze mensen, welke door de liefde voor God bijeengebracht zijn tot een gemeenschappelijk werkzaam zijn voor Hem. Hoe gedienstiger ze zijn, des te zuiverder zal hun de waarheid gegeven kunnen worden, des te duidelijker zullen ze de goddelijke stem horen en een des te zegenrijker effect zullen deze geestelijke verenigingen voor de individuen hebben.

God heeft Zijn discipelen steeds de opdracht gegeven om met zijn tweeën of met zijn drieën te gaan. De kracht van de geest in eenieder van hen was sterker en de discipelen konden zichzelf ontwikkelen in hun manier van voordragen, als ze onderling afstand van elkaar namen en ook stelling namen ten opzichte van dat, wat hun door de geest van God geopenbaard werd. De geestelijke vereniging moet daarom in stand gehouden worden en het zal steeds zegenrijk zijn als de geest van de liefde in haar heerst.

Maar elke onenigheid is een gevaar, zodra ze vijandelijkheden tot gevolg heeft. Dan zal de tegenstander zich begrijpelijkerwijs door het hart van degene, die liefdeloos geworden is, kunnen uiten en het gevaar bestaat, dat aan zijn woord toch geloof geschonken wordt. Wat in liefde met elkaar verbonden is, kan alleen maar de zuiverste waarheid vanuit zichzelf geven. Daarentegen opent de liefdeloosheid de poorten voor de onwaarheid.

Als een werk moet ontstaan, dat duurzaam moet zijn, dat als krachtbron bestemd is voor de gehele mensheid, dan is het ook begrijpelijk, dat dit werk niet voortijdig in gevaar gebracht wordt, wat echter gemakkelijk het geval zou zijn wanneer de kracht van de heilige geest niet bij allen in de gemeenschap op dezelfde manier werkzaam kan zijn en daardoor de waarde van het goddelijke geschenk niet goed begrepen en gewaardeerd wordt. En daarom bedient de Heer Zich van een werktuig, dat gedurende het in ontvangst nemen van het goddelijke woord zonder enige binding is, dat dan ook in innige vereniging zegen zal geven, maar dat alleen dezen tot deze gemeenschap gerekend kunnen worden, die in vol geloof het woord in ontvangst nemen en door hun diepe geloof ook in staat zijn om het in zijn gehele diepte en wijsheid te begrijpen.

In het woord van God ligt de kracht. Wie deze voelt, is zuiver van hart, die wordt gerekend tot de gemeente, die God Zelf Zijn zegen geeft, want al dezen openen hun hart voor de toestroom van goddelijke kracht, hetgeen het woord van God is. Degenen die in de Heer leven, herkennen ook de uitstroming van de goddelijke liefde en ze zullen eensgezind tegenover de medemensen voor het woord opkomen.

Maar degenen die de geest van liefdeloosheid in zich dragen, bij wie het aan deemoed ontbreekt en die zich toch enkel en alleen geroepen voelen vanwege uiterlijke redenen, zullen het niet als goddelijk geschenk herkennen en ze zullen zich ertegen keren. Maar hun invloed zal te gering zijn om te verwoesten wat God Zelf op wil bouwen tot zegen van de mensheid.

Amen

Vertaald door Peter Schelling