Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1949
1949 Opwekking van de geest – Liefde
12 juni 1941: Boek 28
Een zogenaamde opwekking van de geest zal steeds dan plaatsvinden, wanneer er een zelfveredeling door werkende naastenliefde aan vooraf gegaan is. Elk werk van liefde maakt de ziel vrij van afvalstoffen en verbreekt dus de boeien van de geest, want de geest sluimert net zo lang in de mens, als het omhulsel nog dicht is.
Maar nu kan door innig gebed kracht afgesmeekt worden voor deze daad van het losmaken van de geest. Dit zal wel steeds via de weg van de werkzame liefde geschieden, maar een smekend mens zal ook makkelijker in staat zijn om in liefde werkzaam te zijn. Want een smekend mens draagt een bepaalde deemoed in zich en dus valt ook het dienen hem niet zwaar. Elk gebed geeft kracht en waar de mens grote wilskracht voor nodig heeft, dat kan hij na een innig gebed zonder enige moeite aan.
De kracht van het gebed is enorm en wordt toch maar zo weinig herkend. Daarom moeten de mensen soms heel erg worstelen voordat de geest in hen vrij wordt, terwijl een innig gebed hen bijna moeiteloos naar boven leidt. Het gebed in geest en waarheid verbindt de mens met God. Dat wil zeggen dat hij zelf de aansluiting met Hem zoekt en omdat God Zelf de liefde is, moet het gevoel in de mens zich nu ook in liefde uiten.
Maar een werk van naastenliefde trekt eveneens God als de Liefde Zelf naar zich toe. En liefde maakt de geest in de mens vrij, zodat deze zich met het geestelijke buiten zich verbinden kan, van waaruit hem licht en kracht, dat wil zeggen kennis en macht, gegeven wordt. Pas dan kan het wezen van de mens zo worden, zoals het met de goddelijke wil overeenstemt en de ziel zal rijpen en zich tijdens het aardse leven opwaarts ontwikkelen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling