Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1940

1940 “Zoals u meet, zal u toegemeten worden”

5 juni 1941: Boek 28

Een grote hoeveelheid zal diegene ten deel vallen, die zelf niet angstig toemeet, als het erom gaat de nood van de medemens te verzachten. Want als de liefde van het hart hem ertoe aanzet, als hij het doet zonder het minste eigenbelang, heeft hij ook het recht om de goddelijke liefde te ontvangen en deze is werkelijk niet beperkt.

God zal steeds willen geven, maar de mens moet zich waardig maken voor het goddelijke geschenk en hetzelfde doen, dat wil zeggen bereid zijn om aan de medemens te geven. Maar wie er zich zorgen om maakt dat hij het zelf weg zou moeten geven en daarom de medemens slechts karig toemeet, heeft immers Gods geschenk niet nodig en hij zal net zo karig bedacht worden, want dit is goddelijke rechtvaardigheid.

De mens wordt heel vaak de gelegenheid geboden om in liefde werkzaam te zijn, zodat hij zich waardig kan maken voor de schenking van goddelijke liefde, omdat de mens zonder deze schenking een armzalig schepsel blijft, hoewel hij naar buiten toe in zelfverheffing pocht. Want als hij de goddelijke liefde niet heeft, zal hij rusteloos en ontevreden over de wereld gaan, want het waardevolste ontbreekt hem, als het hem aan liefde ontbreekt. En hij zal ook niet in contact komen met de medemensen, omdat pas de liefde alles met elkaar verbindt.

Wie zelf niet graag geeft, moet er rekening mee houden dat hij eens het gehele bezit zal verliezen, want het zal hem door een hogere macht afgenomen worden. Dit is enkel een middel om hem tot liefde op te voeden, omdat hij pas ontvangen kan, als hij opgeeft wat hem lief en dierbaar is. Degene die zijn have en goed met zijn naaste deelt, die altijd bereid is te geven, zal de goddelijke genade duidelijk gewaarworden, want God vervult Zijn belofte en de zegen van deze belofte zal allen bereiken, die bereidwillig zijn. Zij zullen onbeperkt mogen ontvangen. Zij zullen zich nooit zorgen hoeven te maken over wat de komende dag hen brengt. Want steeds zal God Zelf daar zijn, waar de mensheid in geestelijke of lichamelijke nood verkeert. God wil uitdelen en Hij zegent allen, die door de liefde al zo rijp zijn, dat ze graag weggeven, wat schijnbaar onontbeerlijk is voor het aardse bestaan, want God zal hen rijkelijk vergoeden voor wat ze uit liefde voor de medemensen doen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling