Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1933a
1933a De aandriften van de voorstadia zijn bepalend voor het karakter
25 mei 1941: Boek 28
De huidige fase van het menselijke bestaan is ongeveer dezelfde als de toestand van het geestelijke in elke uiterlijke vorm en steeds zal het wezenlijke wel met tegenstand, die nog heel invloedrijk in hem aanwezig is, moeten strijden, zodat de mens dus tijdens het aardse bestaan moet strijden tegen deze boze aandriften. Deze zijn nu buitengewoon sterk ontwikkeld, naarmate het wezenlijke in een voorstadium meer gelegenheid had om uit te razen.
Deze aandriften van de voorstadia drukken nu ook hun stempel op het wezenlijke. Dat wil zeggen dat de mens nu bijzonder sterk tegen zulke aandriften moet strijden, terwijl de mens, die eerst gewillig zijn taak uitgevoerd heeft en zich bijgevolg nu al in een bepaalde staat van rijpheid bevindt, zich in een makkelijkere levenswandel verheugt.
De wil om te dienen maakt het wezenlijke overeenkomstig hiermee vrij, ook wanneer het nog door een omhulsel omsloten is. En dit wezenlijke, dat zich niet verzet, zal nu een vorm bewonen, die ook naar buiten toe het kenmerk van de bereidwilligheid van het wezen draagt. De uiterlijke vorm zal steeds zo zijn, dat men al daaraan de rijpheidsgraad van de ziel concluderen kan.
In de belichaming als mens zullen zich nu steeds zulke zielensubstanties verenigen, die dezelfde wezenlijke aard hebben. Maar de strijd op aarde zal nu ook overeenkomstig daarmee zijn, want er verenigden zich vele zielensubstanties en die beïnvloeden het wezen precies op dezelfde manier als in de vorige vorm. Hoe eerder het wezen de gebreken leert overwinnen, des te minder weerstand biedt het en het kan dus al in de voorstadia geduldig, bereidwillig en ijverig zijn. Als het echter een aandrift behoudt, dan zal het ook als mens onder deze aandrift te lijden hebben en dit is bepalend voor zijn karakter.
Amen
Vertaald door Peter Schelling