Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1927

1927 Toestand van licht of duisternis na het overlijden

20 mei 1941: Boek 28

Zodra uw aardse leven beëindigd is, speelt er zich een verandering rondom u en uw omgeving af. Het lichamelijke oog is verdwenen. Wat u nu ziet, ziet u met het geestelijke oog en dit is nu, al naar gelang de staat van rijpheid van de ziel, in staat om hetgeen zich om hem heen bevindt, te begrijpen. Het zal alles op kunnen nemen als de mens op aarde geestelijk gestreefd heeft en de ziel dus al een bepaalde graad van rijpheid bereikt heeft. Ze zal echter weinig zien, als de ziel nog onrijp is. Want dan is haar geestelijke oog nog gesloten. En is het dus nog donker en zonder licht rondom zo’n ziel. Ze ziet alles als schaduwen en ze dwaalt nu in een vertwijfelde toestand in het rond, zoals een mens, die van het licht in zijn ogen beroofd is, die nergens de weg vindt.

Dit is een treurige toestand en de ziel is er nu ver van verwijderd haar omgeving voor het goddelijke rijk aan te zien. Ze wandelt rusteloos in het rond tot ze na lange tijd op zielen stuit, die in dezelfde toestand verkeren. De zielen kunnen nu over hun lijden klagen en doen dat ook, al naar gelang hun inzicht. Ze zullen klagen en morren of vertwijfeld volledig apathisch blijven.

En toch is het samenzijn van zulke zielen de enige mogelijkheid om hun toestand te verbeteren, doordat ze elkaar over en weer raad geven en nadenken over middelen om uit deze duistere streek een uitweg te vinden. En zodra dit verlangen in hen actief wordt, verschijnen er lichtwezens in een omhulsel van hun lichtgestalte en geven hun adviezen voor de verbetering van hun toestand. In deze vertwijfelde toestand grijpen de zielen elke mogelijkheid aan, als ze niet totaal verstokt zijn en ze dan in steeds duisterder streken komen, in plaats van naar het licht te gaan.

Er is zo veel ellende en leed in dit duistere rijk, dat menige ziel het verlangen in zich voelt om te helpen en nu van hun kant alles doen om het leed te verminderen. Dan begint hun werkzaamheid in liefde, hetgeen ze op aarde verzuimd hebben. En met dit werkzaam zijn in liefde begint ook het geestelijke oog in staat te worden om te zien. Steeds meer zal de ziel in staat zijn te herkennen, wat er om haar heen is en zodoende zal ze ook wetend worden, want ze ziet nu wat geestelijke kennis oplevert. Ze heeft verlangen naar steeds helderder licht, treed daarom in verbinding met lichtwezens, ontvangt van hen uitgebreidere kennis, geeft in haar drang tot helpen de kennis door en is dus onophoudelijk in liefde werkzaam. Dus streeft ze nu opwaarts. Het wordt steeds lichter en helderder rondom zo’n ziel en spoedig is ze het duistere rijk ontvlucht om nu voortdurend in het licht te zijn.

Als de ziel door het lijden van de haar omgevende zielen besloten heeft om in liefde werkzaam te zijn, dan is haar toestand niet hopeloos meer. Maar het is ernstig voor de zielen, die verder in hun passiviteit volharden. Die alleen maar aan de eigen verschrikkelijke toestand denken en die onaangeroerd blijven bij het leed van anderen. Ze kunnen ook niet in deze toestand gelaten worden, omdat er zich anders nooit een streven in hen zou kunnen ontwikkelen. En daarom wordt hun toestand steeds duisterder, hun kwellingen steeds ondraaglijker, zodat ze uiteindelijk proberen om hun omgeving te ontvluchten, zodat door het eigen lijden ook het medelijden met anderen ontwaakt, vanwege hun lijden. Want de ziel kan zich alleen maar door een werkzaam zijn in liefde verlossen. Dat wil zeggen zich vrijmaken uit de duisternis en opstijgen naar het licht.

In zo’n toestand heeft de ziel bijzonder veel behoefte aan het gebed van de mensen op aarde, want dit geeft hun kracht en sterkt hun wil om opwaarts te gaan. Deze zielen zijn zo beklagenswaardig en hun kan door een gebed in liefde buitengewone hulp verleend worden. Maar hoeveel zielen, die op aarde nooit in liefde actief zijn geweest, moeten dit gebed ontberen? Dezen worden in het hiernamaals door weinig goede gedachten gevolgd en daarom is hun toestand ook zo buitengewoon troosteloos. En toch vermindert het strijden van de kant van de lichtwezens om zulke zielen niet. En ook de al verder gevorderde zielen ontfermen zich over hen en proberen hun hulp te brengen, want onophoudelijk daalt het lichtvolle naar de duisternis af om te verlossen, wat niet geheel weerspannig is.

Amen

Vertaald door Peter Schelling