Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1907

1907 Het dienen van het wezen in de vorm – Scheppingswerken

7 mei 1941: Boek 28

Er is geen andere weg omhoog dan door te dienen. Wie dus dient, die ontwikkelt zich tot volmaaktheid. Wat voorheen gebrekkig en onvolmaakt was, wordt door dienen in een toestand van vooruitgang geplaatst. Dat wil zeggen dat het wezen net zo lang omhooggaat, als het dient. De bereidwilligheid tot dienen is bepalend voor de rijpheidsgraad van het wezen. Het wezen zal er nu steeds naar streven om vrij te worden en daarom ook bewust willen dienen, omdat het daardoor volledige vrijheid verwacht te krijgen.

Als het wezen een verbinding met een uiterlijke vorm aangaat, die nauwelijks nuttig is voor de mensheid, dan zal er op de dienende functie niet al te veel een beroep gedaan worden, wat voor het geestelijke in de uiterlijke vorm een groot nadeel is. Want elk verblijf in de vorm moet het wezen een bepaalde rijpheidsgraad opleveren. Zodra de vorm nu nodig is, moet ze ook een taak vervullen. Ze moet dus dienen. De dienende toestand is een overgave van de eigen wil aan de wil van de ander. En wat tot dienen toegelaten wordt, moet ook als het ware zijn bereidwilligheid kenbaar gemaakt hebben om zich nuttig te betonen, omdat hem anders geen dienende werkzaamheid toegewezen kan worden.

Maar er bestaan ook scheppingswerken, die schijnbaar geen missie te vervullen hebben en dan is de mens gauw geneigd om te geloven dat zulke scheppingswerken nooit iets geestelijks bevatten, dat zich opwaarts ontwikkelt, maar dood en zonder geest is, dus onbezield door de goddelijke geest. Als dood voor de grote liefde van God. Maar deze gedachte is helemaal verkeerd. Er bestaat geen scheppingswerk dat zonder geestelijk leven zou zijn, zoals er ook geen scheppingswerk is, dat niet zijn doel zou hebben, ook wanneer deze voor het menselijke oog nog verborgen of voor zijn verstand nog niet te begrijpen zou zijn.

Elk scheppingswerk heeft zijn doel. Elk scheppingswerk is op de één of andere manier nodig. Gods liefde heeft vanuit Zijn wijsheid alle dingen voor een actieve werkzaamheid geschapen. En er is niets zonder zin en doel, anders zou het geen goddelijke schepping zijn. Er is niets zonder plan ontstaan en eveneens is er niets dat nutteloos is. Het kleinste scheppingswerk vervult zijn missie. Het nietigste levende wezen zijn functie en alles betreft de instandhouding van dat, wat God geschapen heeft.

En als de mens dat begrijpt, als hij zich al het geschapene als een noodzakelijkheid kan voorstellen, dan begrijpt hij ook de eeuwige Godheid. Dat wil zeggen dat Diens bestaan hem duidelijk wordt. Zodoende begint hij te geloven. Hij herkent de almacht en wijsheid van God en voelt dan ook de almachtige liefde, omdat elk scheppingswerk daar getuigenis van geeft.

God moet als de oorsprong van het hele scheppingswerk erkend worden. Pas dan kan de mens de kennis binnengeleid worden. Pas dan zal hij een open oor en hart hebben voor de waarheid. Voor de onderrichtingen, die God Zelf aan de mens geeft, die hem moeten informeren over dat, wat buiten het aardse leven ligt. Over de verhouding van de mens tot God, zijn opdracht en zijn doel. Over zijn oorsprong en zijn uiteindelijke terugkeer tot God.

Amen

Vertaald door Peter Schelling