Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1906

1906 (..... na gesprek........? niet leesbaar)

5 mei 1941: Boek 28

Neem de christelijke leer in u op en onderzoek geen gebied, dat ondoorgrondelijk voor u is. Dat enkel kan worden betreden door degenen, die Ik daarvoor uitgekozen heb. Alles zal wel voor u ontsloten worden en als u er in een gelovig gebed om worstelt om tot inzicht te komen, geef Ik u dit inzicht, want u moet wetend worden om deze kennis door te kunnen geven aan degenen, die net als u hongerend naar de waarheid verlangen. Maar wat Ik u geef, stemt met uw gang over de aarde overeen. Dat wil zeggen dat de voorwaarde is, dat u dit steeds waardig moet zijn, dus dat de ziel, die Mijn geest in zich bevat, zich ontwikkelt en de ernstige wil heeft om Mij te dienen.

Wie met de verkregen kennis de geestelijke nood van de naasten probeert uit de weg te ruimen, dus ook de geestelijke toestand van de mensheid op een hoger niveau zou willen brengen, die wordt dan door pure naastenliefde tot geestelijk onderzoeken gedreven en hij zal onbegrensd bedeeld worden.

De mens die echter uit puur eigenbelang probeert binnen te dringen in een gebied, dat wil zeggen hier een bepaalde bedoeling mee verbindt, dus waar het doel enkel en alleen de mens zelf betreft, wanneer hij enkel ter wille van zichzelf onderzoekt en vraagt, is niet geheel vrij van aardse verlangens. Dan verlangt hij niet naar de waarheid ter wille van de waarheid, maar zijn doel is enkel en alleen een omwenteling van het bestaande en het verlangen om een buitengewoon schijnende rijpheid ten toon te spreiden en dit vindt niet Mijn instemming.

Het moet de wil van de mens zijn om de zuivere waarheid te herkennen en de medemensen te helpen en hen naar de juiste kennis te leiden. Maar als het eigen hart nog niet in staat is om de goddelijke waarheid te ontvangen, dan zal het ook nauwelijks kunnen onderscheiden in welke geestelijke gesteldheid de mens zelf verkeert. Hij waant zich wetend, maar is nog ver van de juiste kennis verwijderd. En wat hij gelooft te bezitten, is door zijn manier van uiteenzetten onbegrijpelijk. De mens waagt zich in gebieden, waarvoor de aardse kennis ontoereikend is. Hij beweert iets wat hij nooit zal kunnen bewijzen. Het is een hoge graad van geestelijke arrogantie. Maar in de diepte van het hart sluimert de deemoed, die nu het werkzaam zijn van de heilige Geest tot gevolg heeft. Het geestelijke oor, het hart, zal luisteren, ontvangen en doorgeven.

Maar de mens moet niet proberen dat aan te tasten, wat als goddelijke gave aan degenen aangeboden wordt, die geloven de zuivere waarheid te kennen. Ze zullen binnenkort de broosheid van hun opvattingen herkennen, als de gebeurtenissen van het wereldgebeuren elkaar zo op zullen volgen, dat de geloofwaardigheid van dat, wat voorheen van onbevoegde zijde verspreid werd, betwijfeld wordt, namelijk door degenen die door een gebrekkige rijpheid van de ziel niet in staat zijn om het goddelijke woord te ontvangen en daarom alleen maar doorgeven wat zonder God opgenomen is en daarom ook nooit de zuivere waarheid kan zijn.

Amen

Vertaald door Peter Schelling