Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1903
1903 Het overwinnen van de materie - De positieve ontwikkeling van de ziel
1 mei 1941: Boek 28
De ziel moet zich opwaarts ontwikkelen en zich te allen tijde kunnen losmaken van de wereld en haar vreugden en zorgen. Dan pas heeft ze de materie overwonnen, want dan is de wil om op te klimmen sterker dan de wereld. Dan pas kan ze rijp worden en geestelijke rijkdom in ontvangst nemen, als ze het aardse niet meer begeert. Hoe moeilijker het haar valt naar het geestelijke rijk op te stijgen, des te groter is haar verdienste wanneer ze de tocht omhoog toch aflegt. Want door het overwinnen van de weerstanden, wint ze aan kracht voor zover ze om goddelijke bijstand vraagt. De wil van de mens die kiest voor boven, zal waarlijk worden beloond en wat de ziel prijsgeeft, ontvangt ze duizendvoudig terug. Wat ze opgeeft is aards vergankelijk, wat ze ontvangt is echter geestelijk goed dat eeuwigheidswaarde heeft. En daarom moet de mens naar dit geestelijke goed verlangen vanuit het diepst van zijn hart. Pas dan kan het hem worden aangeboden.
De zin en het doel van het aardse leven is de positieve ontwikkeling van de ziel en steeds zal dit voor de ziel een strijd moeten betekenen, daar er zonder strijd geen vooruitgang is. Steeds moet er iets worden overwonnen om succes te kunnen boeken. Wiens leven nu zonder strijd voorbijgaat, diens geestelijke rijpheid staat op losse schroeven, dus zou zijn leven nutteloos geleefd zijn. Daarom zal de mens nooit een helemaal zorgeloos leven beschoren zijn, want dit zou een tekort aan goddelijke liefde voor hem betekenen. Maar God heeft alleen dat ene doel: het opvoeden tot geestelijk rijpe wezens. En Hij moet ze daarom voortdurend in een toestand van strijd plaatsen, opdat ze de gelegenheid hebben geheel rijp te worden. Maar de mensen zien dit niet als een bewijs van Gods liefde, veeleer aanvaarden ze meestal onwillig het hun opgelegde lot. Doch strijden en lijden met overgave levert hun pas het loon van een positieve ontwikkeling op.
Alles aannemen als door God gezonden en het proberen te overwinnen met behulp van goddelijke kracht, plaatst de ziel in die toestand van rijpheid die het doel is van het aardse bestaan. Want dan pas buigt hij zich voor de wil van God. Dan onderwerpt hij zichzelf en zijn wil aan zijn Schepper en dan ziet hij de aardse vreugden als een gevaar dat hij zou moeten overwinnen om daardoor dichter bij God te komen. Want het vragen om kracht levert hem de uitstraling van de goddelijke liefde op en doet hem inniger aaneensluiten met God. De mens kan dus de aaneensluiting met God alleen vinden als hij zich zonder weerstand aan Hem overgeeft, doordat hij alles opgeeft ter wille van dit ene doel: bij God te komen.
De geest is gewillig, maar het vlees is zwak. En zolang de ziel aan het lichaam denkt en dus de wil erop richt, is de geest die graag opwaarts wil klimmen, aan banden gelegd. Dus moet de ziel strijden tegen het vlees. Ze mag geen acht slaan op de begeerten ervan, maar moet de geest de vrijheid geven. De ziel moet zich gewillig van het lichaam losmaken om zich te verenigen met de geest, al kost het ook strijd en lijkt het weinig aantrekkelijk. En dat is de zin en het doel van het leven, dat de mens dagelijks weerstand biedt aan de begeerten van het lichaam, opdat hij dit de baas zal worden en de geest in zich de vrijheid zal geven om op te stijgen naar geestelijke gewesten, daar geestelijk goed in ontvangst te nemen en dus onvergankelijke rijkdom zal vergaren voor de eeuwigheid.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte