Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1902
1902 Strijd van het geestelijke om de mensen tot het inzicht te leiden
30 april 1941: Boek 28
De zendingen van boven kunnen pas dan in hun gehele diepte begrepen worden, als er een bepaalde geestelijke ijver van de mens te herkennen is. Er zijn eindeloos veel mensen, die vreemd staan tegenover een geestelijk beleven en daarom zal een innerlijk afwijzen van deze zendingen het eerste verschijnsel zijn, want er strijden hier nog twee werelden tegen elkaar. Dat wil zeggen dat de bewoners van elke wereld de opperheerschappij over de menselijke ziel trachten te verkrijgen.
Dit kan nu een gemakkelijke strijd zijn, wanneer de geneigdheid tot de ene wereld niet heel groot is, maar het kan voor de ziel ook een geweldige innerlijke strijd betekenen, als de ziel het verlangen naar de aardse wereld wel gedeeltelijk overwonnen heeft, maar het geestelijke gebied nog geheel vreemd voor hem is. Dan is de strijd tussen het wezenlijke van beide rijken heel bitter, want de ziel is zelf nog te besluiteloos. Ze wil nog niet helemaal voor de aardse wereld kiezen, omdat ze de broosheid, de vergankelijkheid, beseft van dat, wat haar omgeeft. Maar het geestelijke rijk is voor haar te weinig geloofwaardig en de tegenstander van God wendt alle middelen aan om in haar het ongeloof te versterken, want hij wil de ziel steeds daar kwellen, waar ze zwak en kwetsbaar is.
En daarom zal voor deze mensen het verkrijgen van inzicht heel moeilijk zijn. De overgang van het aardse naar het geestelijke beleven zullen ze vaak helemaal niet willen of kunnen vinden, want de boze macht spiegelt hun bekoorlijke beelden voor, die hen begerenswaardig lijken en ze hierdoor aan de smalle weg, die tot het inzicht leidt, voorbijzien. En dan zijn ook de zendingen van boven zonder kracht en werking, want het geestelijke wil met geestelijke ogen bekeken worden, geestelijke waarheden willen met het hart, het geestelijke oog, opgenomen worden, als ze niet zonder indruk mogen blijven.
Als de mens zou willen bidden in zijn nood, als hij zijn innerlijke twijfels en vragen aan God ter beantwoording voor zou willen leggen, dan zou de beslissing hem gemakkelijk vallen, want dan verleent hij deze krachten toegang, die hem tot het inzicht leiden en hem het geestelijke beleven binnenleiden. Maar meestal is alleen het menselijke verstand actief, maar wordt het hart uitgeschakeld.
En nu kijkt de mens als door een mist. Hem wordt door de krachten van de onderwereld een Fata Morgana voorgespiegeld. Zijn beoordelingsvermogen wordt verzwakt. Hij steekt zijn handen verlangend naar dit drogbeeld uit en gaat aan de frisse zuivere bron van kennis voorbij, zonder zich daaraan te laven. En de mens weet niet welke wonderbaarlijke kracht deze bron bevat.
En hij zal deze kracht ook niet in zichzelf kunnen voelen, dan tot hij uit eigen beweging naar de hoogte verlangt. Tot hij al het aardse als onbelangrijk en waardeloos herkent en zich zonder verzet aan deze goede geestelijke krachten overgeeft, die uit het geestelijke rijk komen en hem dus ook alleen maar geestelijke gaven kunnen bieden. Pas dan schenkt hij aandacht aan zulke gaven. Pas dan zal hij ook kunnen begrijpen, hoe genaderijk God de mensen op aarde bedenkt om voor hen de weg naar boven, naar de eeuwige gelukzaligheid, gemakkelijker te maken.
Amen
Vertaald door Peter Schelling