Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1901
1901 Wie in Mij gelooft (1)
29 april 1941: Boek 28
Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.
Zie, het was mijn wil de dood de prikkel te ontnemen, zodat mijn kinderen - de mensen die Mij zijn toegedaan - de verschrikking van de dood niet zullen proeven. Want het geloof in Mij maakt de ziel pijnloos los van het lichaam en zij zweeft naar hemelse hoogten. En daarvoor offerde Ik zelf mijn leven aan het kruis, opdat mijn kinderen de dood niet zouden smaken.
Mijn aardse lichaam droeg gewillig alle smarten, opdat mijn kinderen niet hoefden te lijden. Opdat ze door hun geloof in Mij zonder smart kunnen binnengaan in de eeuwigheid.
Wie dus gelooft, heeft het eeuwige leven. Want zijn geloof is het toegeven aan zijn verlangen naar Mij. Het kind heeft de scheiding overwonnen en de weg naar huis gevonden, naar de Vader.
En daarom zegen Ik allen die geloven. Want ze zijn in waarheid mijn kinderen, voor wie Ik de poorten open naar het paradijs. En wie dus gestorven is in het diepste geloof in Mij, zijn Schepper en Verlosser, wie Mij liefhad en op Mij heeft aangestuurd, die neem Ik op in mijn vaderhuis. Ik leid hem binnen in het rijk dat Ik heb bereid voor allen die gelovig zijn.
Want wie in Mij gelooft, zal er ook naar streven mijn geboden na te komen, en zijn wil zegen Ik.
De dood van het lichaam hoeft daarom niet te worden gevreesd. Hij maakt voor het kind immers alleen maar de weg vrij naar de Vader. En mijn liefde trekt de ziel omhoog. Zodra die ziel zich van het lichaam scheidt, wordt ze opwaarts geleid door mijn dienaren in een gebied dat vol licht en helder de tegenwoordige verblijfplaats van de ziel is. En daarom moet u op aarde niet treuren, want wat de ziel op aarde achterlaat is van generlei waarde. Ik gaf u het leven om het van u af te nemen. En Ik neem het van u af om het u terug te kunnen geven in alle heerlijkheid.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte