Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1897
1897 Uiterlijke vorm van de geschriften – Innerlijke waarheid
25 april 1941: Boek 28
Degenen, die Mij belijden, zullen door Mij met het innerlijke woord waardig bevonden worden. En zo, zoals het met hun bekwaamheid om te ontvangen overeenstemt, zo wordt hun het innerlijke woord toegestuurd. En daarom moeten jullie niet twijfelen of geheel afwijzend blijven, zolang de betekenis van het woord met Mijn leer overeenstemt. En steeds moeten jullie je dat tot jullie richtsnoer maken, dat jullie niets anders door Mijn woord aan de mensen geven dan het gebod van de liefde voor Mij en voor de medemensen. En zodra dus de liefde onderwezen wordt, kan geen ander dan Ik Zelf de gever van het woord zijn.
Alle verdere overwegingen moeten zwijgen, maar Ik laat elk mens de vrijheid van zijn wil. Maar Ik wil altijd geraadpleegd worden, waar het erom gaat belangrijke beslissingen te nemen. Ik laat de mensen wel hun wil, ook als ze zich tegen Mij verzetten. Maar als het erom gaat Mijn leer onder de mensheid te verspreiden, moet Ik er ook zorg voor dragen dat deze leer hun zuiver en onvervalst aangeboden wordt. En daarom wil Ik verwijderen wat er als dwaalleer ingeslopen is.
En Ik geef daar opheldering over en wel op een manier, dat het goed te begrijpen is. Maar de mens, als hij Mijn woord in ontvangst neemt, legt er vaak zijn eigen gevoelens en opvattingen in. Ik belet hem dit echter niet. Juist om Zijn wil niet te dwingen. En hij schrijft Mijn woord dus wel op. Dat wil zeggen dat het geheel met de waarheid overeenkomt, maar dat hij deze waarheid in een vorm uitdrukt, die zijn gevoelens verraadt. En deze uiterlijke vorm maakt de mensheid vaak achterdochtig en dat is voldoende om aan de geloofwaardigheid van de goddelijke openbaringen te twijfelen.
Maar de geest vertelt geen onwaarheid als hij zich eenmaal door een mens uit, ofschoon het denken van de mens soms verkeerd is. Zodra hij zich aan het werkzaam zijn van de goddelijke geest overgeeft, wordt hij beschermd tegen elk verkeerd noteren. Hoe meer de ontvanger nu af kan zien van zijn eigen oordeel, hoe minder hij betrokken is bij het ontstaan van de geschriften, des te duidelijker zal voor hem het goddelijke woord klinken en het woord zal naar de aarde komen, zoals God Zelf het goed vindt.
En daarom moet de mens zich zo veel mogelijk proberen uit te schakelen, opdat Ik Zelf Mij uiten kan, zonder door een hindernis van de kant van de mens de mensheid in twijfel te brengen. Want Ik wil niet, dat gelovige mensen daar aanstoot aan nemen. Maar hoe de vorm hiervan ook mag zijn, de inhoud zal altijd onaantastbaar zijn, zodra de wil om Mij te dienen het werkzaam zijn van de geest in de mens toelaat.
Amen
Vertaald door Peter Schelling