Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1891

1891 Innerlijk wezen – Uiterlijke schijn – Gebed in geest en waarheid

18 april 1941: Boek 28

Hoe de mens zich ten opzichte van de eeuwige Godheid instelt, is doorslaggevend voor zijn morele waarde en voor de rijpheidsgraad van de ziel. Ongetwijfeld is het innerlijke ervaren van de mens daarbij doorslaggevend en niet de uiterlijke instelling, waarmee hij zich kenbaar maakt. Maar dit innerlijke ervaren zal pas dan tot uitdrukking komen, wanneer de rust van de mens verstoord wordt. Wanneer de mens in levenssituaties komt, waar hij geen uiterlijke schijn kan handhaven, maar elk masker laat vallen. Pas dan kan van het wezen van een mens gesproken worden en pas dan kiest hij welke stelling hij ten opzichte van God inneemt.

De mens kan zich uiterlijk anders voorgeven, zonder daar echter voor veroordeeld te kunnen worden, want het staat hem tegen om zijn meest innerlijke wezen openlijk ten toon te spreiden. Maar omgekeerd kan hij zich ook ten opzichte van zijn medemensen als een edel mens voorwenden, dat niet met zijn innerlijke wezen overeenstemt. En daarom zal de mens niet zo gemakkelijk een rechtvaardig oordeel over de medemensen kunnen vellen.

Maar God kent de gebreken en de zwakten van de mensen, evenals hun waarde en hun wil. En Hij wil dat ze zich ontdoen van de schijn. Hij wil dat ze zichzelf herkennen en over hun eigenlijke wezen nadenken. Alles wat goed en edel is, herkent God in alle levenssituaties en in nood neemt hij zijn toevlucht tot Hem. En zodoende leert de mens goed te bidden, dat wil zeggen in geest en in waarheid. Hij spreekt niet alleen maar mechanisch voor zich uit, maar het smeken van zijn hart stijgt tot God op en de brug, die tot in het geestelijke rijk leidt, wordt betreden.

Maar talloze mensen, die voorheen lichtzinnig en oppervlakkig waren, die God alleen maar met de mond beleden en anders ver van Hem af stonden, zoeken Hem nu en ze vinden Hem ook, want de vergankelijkheid van het aardse heeft hun zelfverzekerdheid aan het wankelen gebracht en hen geleerd anders te denken. De mens is gauw geneigd om te veroordelen, maar God is lankmoedig en barmhartig. Hij tracht te redden wat nog niet geheel aan de tegenstander vervallen is, ofschoon Zijn middelen de mensen wreed lijken en onbegrijpelijk voor hen zijn. (Onderbreking)

Vertaald door Peter Schelling