Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1883

1883 Herkennen van de waarheid – Eigenliefde – Naastenliefde

10 april 1941: Boek 28

Een geruime tijd zal voorbijgaan, voordat het denken van de mensheid zich met gedachten bezighoudt, die het zielenheil betreffen. Al het geestelijke is voor haar nog een onwaarschijnlijk denkbeeld en ze is nog niet bereidwillig haar aardse interesses op te geven. En de eigenliefde is een hindernis om dat te herkennen, wat het belangrijkste in het aardse leven is; de opwaartse ontwikkeling van de ziel.

De mate van liefde is bepalend voor het herkennen van de waarheid. Maar wie zichzelf meer liefheeft dan zijn naaste, die is nog ver van het herkennen van de waarheid verwijderd. Want de eigenliefde heeft niets goddelijks. Ze streeft aardse goederen na en kan daarom nooit verlossende kracht hebben.

De mens wordt pas vrij, wanneer hij zijn eigen ik opzij zet en zijn denken en handelen er alleen maar op gericht zijn om de naaste zijn aards lot draaglijker te maken. Dan komt zijn ziel vrij van haar aards omhulsel en beschouwt ze het aardse leven niet meer als het belangrijkste, maar ze houdt zich bezig met het geestelijke leven, met het leven na de dood en zijn eigenlijke aardse taak. De mens zal steeds afwijzend tegenover deze geestelijke waarheid blijven, zolang zijn ziel het omhulsel rondom zich niet doorbroken heeft.

Het één is het gevolg van het ander en wie de kennis heeft, probeert vergeefs de barrières te doorbreken om de medemens te helpen en toch zal hij niet moedeloos worden, want God Zelf helpt, waar de kracht van de mens niet toereikend is. Er bestaat geen andere mogelijkheid om het denken van zulke mensen om te draaien dan ingrijpende veranderingen, die hen de broosheid van dat, wat ze eerst als belangrijk nastreefden, duidelijk maken.

En de komende tijd zal tot stand brengen, dat menigeen nadenkend zal worden als hij aandacht schenkt aan het gebeuren rondom zich. Hij zal veranderingen plaats zien vinden, hij zal mensen zien sterven en zijn levensbeschouwing zal sterk aan het wankelen gebracht worden. En gezegend zal degene zijn, die daar zijn conclusies uit trekt. Die daar niet gedachteloos aan voorbijgaat en zich van zijn eigenlijke doel bewust wordt. Om iedereen te helpen, die hulp nodig heeft.

Want dezen verlossen zichzelf door de liefde, die zij op de medemens richten, want zij worden ziende. Ze treden nu in verbinding met de eeuwige Godheid, Die de liefde Zelf is en nu vallen hen de schellen van de ogen. God wil deze mensen helpen en daarom stuurt Hij hun een lichtje, opdat de duisternis van de geest in hen doorbroken wordt. Maar vaak ontvluchten de mensen het heldere licht en blijven in de duisternis, die deel uitmaakt van de tegenstander van God.

En daarom moet steeds weer de liefde van de medemens bereid zijn hun opheldering te geven en elke gedachte, die zulke armen van geest betreft, zal gezegend worden. Het voor hun zielen smeken, zolang ze nog op aarde verblijven, levert hem de hulp van de wezens in het hiernamaals op, want zij verminderen nu hun inspanningen niet en wat spreken niet tot stand brengt, kan door een gelovig gebed bereikt worden. Alle opvattingen tot dusver kunnen aan het wankelen gebracht worden en de mens kan tot een geheel nieuw denken geleid worden en nu streeft de ziel onophoudelijk naar boven.

Het is nodig dat God Zelf ingrijpt, omdat enkel aan dat, wat heel zeldzaam en buitengewoon lijkt, nog aandacht geschonken wordt, want zonder gewelddadige schokken in het aardse leven zal het denken van de mens zich nauwelijks op geestelijke vraagstukken richten. En daarom verkeert de ziel in het grootste gevaar. Maar dat moment zal vreselijk zijn. Toch is deze onafwendbaar, want er wordt geen aandacht geschonken aan de stille aanwijzingen en de tijd op aarde zal verstrijken en brengt de ziel noch verlossing, noch inzicht.

Amen

Vertaald door Peter Schelling