Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1879

1879 Materieel voordeel door het werkzaam zijn – Het juist gebruik maken hiervan

7 april 1941: Boek 28

Wat aan de toename van de materie bijdraagt, hoeft niet in ieder geval tegen de goddelijke wil gericht te zijn, zoals wanneer de liefde voor de naaste de drijfveer is voor de aardse werkzaamheid. De mens moet zijn aardse opdracht vervullen en dit zal hem ook materieel voordeel opleveren. Dit is niet tegen de goddelijke wil.

Het is alleen belangrijk, hoe hij de verkregen aardse goederen nu gebruikt. Als hij nu zijn eigen welzijn voor ogen heeft, dan zal hij zich ter wille van zichzelf verheugen in het bezit en hij brengt daarmee zijn ziel in gevaar. Maar als hij daarmee de nood van zijn naaste vermindert of als hij zijn goederen zo gebruikt, dat hij lichamelijke of geestelijke hulp verleent, waar dit nodig is, dan zal God Zelf zijn bezit zegenen en vergroten, want dat stemt met Zijn wil overeen.

De mens kan een ongelooflijk voordeel voor zijn ziel verwerven, als hij steeds met het oog op de opwaartse ontwikkeling van de ziel onvermoeibaar actief is. Zijn aardse werkzaamheid werkt dan tegelijkertijd verlossend, want ze wordt met het juiste inzicht uitgevoerd. Daarmee worden de boze krachten in het hiernamaals niet meer ondersteund, want hun werkzaam zijn wordt krachteloos gemaakt doordat materie verlost wordt en er weer een nieuwe vervorming in haar mogelijk wordt, maar het nu verworven bezit tegelijkertijd zo gebruikt wordt, dat het weer aardse nood opheft. Steeds moet het resultaat van aardse werkzaamheid een werk van liefde steunen, dan is het door God gewild en de werkzaamheid zal gezegend worden.

Maar wie er alleen maar op bedacht is om zijn aardse leven draaglijk vorm te geven, wie onvermoeibaar ter wille van aardse voordelen werkt, wie enkel zijn eigen ik liefheeft en deze liefde de drijfveer is van aardse werkzaamheid, wie zijn bezit voortdurend vergroot voor zijn eigen vreugde, die vergroot tegelijkertijd de kracht van het kwaad, want hij verlost het onrijpe geestelijke niet uit zijn vorm, maar hij verlengt de gebonden toestand hiervan en levert zichzelf aan deze krachten uit, die hem ongunstig beïnvloeden, doordat ze trachten de geneigdheid naar dat te vergroten, wat de mens allang overwonnen heeft. Dan is de mens blij met zijn bezit en draagt noch aan zijn eigen verlossing, noch aan de verlossing van het gebonden geestelijke bij, maar hij bindt zichzelf en het geestelijke opnieuw aan de materie door zijn verlangen naar aardse goederen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling