Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1864
1864 Vrije beslissing
25 maart 1941: Boek 28
Het is de goddelijke wil, dat de mens vrij beslist welke weg hij neemt. Dat het hem vrijstaat om beide wegen te gaan, naar boven of naar beneden en dat hij nu zelf beslist. Zonder enige dwang. Want pas dit, wat hij vrij uit zichzelf denkt en doet, waarvoor hij geheel zonder beïnvloed te worden toestemming geeft, heeft waarde voor God. Want daarin weerspiegelt zijn gehele wezen zich. Hij wordt noch tot het ene, noch tot het andere gedwongen, maar waar zijn hart hem toe drijft, is beslissend voor de eeuwigheid.
En zodoende zijn noch de uiterlijke levensomstandigheden, noch de goddelijke lotsbeschikking bepalend voor de opwaartse ontwikkeling van de menselijke ziel, maar enkel en alleen zijn vrije wil beslist dit en bijgevolg is elk mens dezelfde mogelijkheid gegeven om de rijpheidstoestand op aarde te bereiken, als hij zijn vrije wil goed gebruikt, dat wil zeggen gebruikt om God te naderen. Dan is de wil op God gericht. Dan zal hij ook zijn denken en handelen ondergeschikt maken aan God en alles doen, wat hem dichter bij God brengt en dan is zijn opwaartse ontwikkeling ook verzekerd.
De mens wordt wel onderwezen over wat hij moet doen. Zijn denken wordt de juiste weg gewezen, maar hij moet zelf vrij beslissen. Het zal hem ook altijd vrijstaan om anders te doen en te denken, dan het de goddelijke wil is. Want dit in een gedwongen toestand nakomen, levert hem geen enkele geestelijke vooruitgang op en daarom wordt alleen maar dat gewaardeerd, wat de mens vanuit de meest innerlijke aandrang doet.
Als hij de hem opgelegde taak slechts puur plichtmatig vervult, dan hebben ze ook alleen maar de waarde van een plichtsvervulling, die de mens echter geen hogere rijpheidsgraad op kan leveren. Daarentegen zal de geringste daad van naastenliefde in vrije wil, dat wil zeggen zonder aansporing of verwijzing naar een beloning, de ziel een hogere rijpheidsgraad opleveren, omdat het geschenk van de vrije beslissing op een God welgevallige manier gebruikt werd.
Een mens kan schijnbaar grote werken van naastenliefde verrichten, maar als hij dit onder een bepaalde dwang of onder invloed van andere mensen doet, dan zal hij toch geen groot loon oogsten, want alleen de mate van liefde, waarin de daad verricht werd, is doorslaggevend. Dus in hoeverre de wil door de liefde van een mens aangezet werd tot zijn handelen. Een mens die tot liefhebben in staat is, laat ook zijn wil werkzaam worden, want wie in de liefde staat, verlangt ook uit de meest innerlijke aandrang naar God, dus liefde, vrije wil en toenadering tot God gaan altijd hand in hand. Waar het ene is, is ook het andere, maar steeds is de gedwongen toestand, geheel om het even van welke kant het uitgeoefend wordt, belemmerend voor de rijpheid van de ziel. Dus de goddelijke wil mag onderwezen worden, maar er mag nooit door dwangmaatregelen tot opvolging aangezet worden, want dit zou tot geen enkele geestelijke vooruitgang leiden.
Amen
Vertaald door Peter Schelling