Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1858
1858 Daadkrachtige hulp van lichtwezens en mensen
22 maart 1941: Boek 28
De geestelijke staat van de mens vereist daadkrachtige hulp, zowel van de zijde van de lichtwezens alsook van de mensen op aarde, die een bepaalde geestelijke rijpheid verworven hebben en nu in staat zijn om de medemensen te helpen in hun nood. De inzet van hun gehele persoon is daarvoor nodig. Maar als hij het gevaar herkent, waarin zijn medemens verkeert, is hij ook tot elk offer bereid, als hij in de liefde staat, wat immers de voorwaarde is voor een geestelijke rijpheidsgraad, waarin hij verlossend werkzaam kan zijn.
De lichtwezens hebben eveneens de taak om voor de aardse mensen te zorgen. Ze trachten alle mogelijke hulp te brengen in de vorm van aards leed, dat de mensen nadenkend moet laten worden en hun gedachten naar de eeuwigheid moet laten keren. En zodoende is elke gebeurtenis, die de mensen pijnlijk treft, te beschouwen als een noodzakelijk geworden hulpmiddel voor het uit de wereld helpen van de geestelijke nood.
Er is nog maar een heel klein deel dat God in het hart draagt, maar de meeste mensen glimlachen alleen maar bij de vermelding van de goddelijke naam, omdat het hen volledig aan geloof ontbreekt. Zodra het aardse leven draaglijk is voor de mens, denkt hij niet over geestelijke vraagstukken na. Hij wordt volop door het aardse leven geclaimd, zodat de gedachten aan God en zijn levensdoel op aarde slechts hoogst zelden in hem opduiken en deze zullen ook snel weer verworpen worden, want hij voelt zich daar onbehaaglijk bij, zolang het aardse leven hem nog vervulling brengt.
Maar als het noodlot met zijn harde hand in dit leven ingrijpt, dan komt aards genot hem banaal voor. Zijn gedachten beginnen zich naar andere regionen te bewegen. Lijden brengt de mens dichter bij God en daarom kan het hem niet bespaard blijven in een tijd, waarin de mensheid ver van God verwijderd is. Waar de invloed van de lichtwezens te gering is, waar de mens niet door zijn medemens gehoord wordt, daar probeert God door narigheid en lijden de mensen meegaand te maken, als Hij hen niet ten onder wil laten gaan, maar hen voor de eeuwige dood wil behoeden.
En dit zal de mensheid nog moeten verdragen. Ze zal nog onnoemelijk leed over de aarde zien komen, dat vaak ondraaglijk lijkt en veel pijn veroorzaakt. Maar de liefde van God bepaalt het zo om de mensenzielen te helpen. De waarheid van God kent de wegen die naar Hem leiden en niets van wat er gebeurt, is zonder zin en doel. Daarom moet de mens, wat er ook gebeuren mag, steeds weten dat narigheid en nood, zorgen en kwellingen de enige hulpmiddelen zijn om de bedreigde zielen aan het verderf te ontrukken. Want het worstelen om de zielen mag niet verminderen. Alles moet werkzaam zijn om hun hulp te bieden en er mag geen moment getalmd worden als het erom gaat de dwalende mens bij te staan. Want de tijd dringt en daarom zal de hand van God steeds merkbaarder ingrijpen, zodat de mensen in de nood de weg naar God vinden en hun zielen niet verloren gaan.
Amen
Vertaald door Peter Schelling