Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1856
1856 Geestelijk rijk – De vormen van de beelden zijn overeenkomstig de rijpheid
21 maart 1941: Boek 28
De mens wordt pas toegestaan het geestelijke rijk binnen te dringen, wanneer zijn geloof zo sterk is, dat er voor hem geen twijfel meer bestaat over het voortleven van de ziel. Dit geloof in het voortleven na de dood veronderstelt ook een rijk, dat buiten het aardse bestaat. En pas nu wordt ook het verlangen in de mens levend om kennis over dit rijk op te doen, onderwezen te worden over de verblijfplaats van deze zielen, zowel de volmaakte als ook de onvolmaakte zielen.
Als zo’n verlangen actief wordt in de mens, dan zijn de nu volgende vragen en beschouwingen aanleiding tot onderrichtingen op dit gebied. Want er is geen vraag, die de mens geestelijk stelt, die onbeantwoord blijft door de wetende krachten. De mens hoeft alleen maar het antwoord te verwachten en acht te slaan op de stem in zijn binnenste. De mens die zich vaak in zijn binnenste terugtrekt, wordt door wezens uit het hiernamaals omgeven, die zich allen graag bekend willen maken en alleen dan gehoord kunnen worden, wanneer de mens de aanwezigheid en het werkzaam zijn van deze wezens erkent.
Maar er kan geen wezen zich uiten zonder de wil van God en het hangt weer van de rijpheidsgraad van de mens af, welke krachten zich nu van zijn wil bedienen en dienovereenkomstig wordt hem nu ook kennis gegeven. Wanneer de pure nieuwsgierigheid de mens aanleiding geeft om zich met krachten in het hiernamaals in verbinding te stellen, zullen de geestelijke resultaten de mens nauwelijks volledig tevredenstellen. Dus spoedig zal hij weer met zijn onderneming ophouden en zich weer naar de wereld toekeren.
Maar als het verlangen naar de waarheid in de mens overheersend is, dan zijn de wetende krachten die de mens omgeven, bereidt om elke vraag te beantwoorden en hem opheldering te geven over alles wat zich buiten de aarde bevindt. En die verklaringen zullen hem zo toegestuurd worden, dat ze begrijpelijk voor hem zijn en er voor zijn geestesoog een beeld ontstaat, dat overeenkomstig de onderrichtingen is. Deze verklaringen kunnen ook alleen maar figuurlijk gegeven worden, want de mens is niet in staat om zich het geestelijke rijk zo voor te stellen, zoals het in werkelijkheid is. Maar hij zal overeenkomstig zijn zielenrijpheid in zichzelf beelden vormen.
De kracht van het geloof brengt deze beelden steeds dichter bij de waarheid. Dat wil zeggen dat de diepgelovige mens zich in gedachten iets voorstelt, dat heel dicht bij de waarheid zit. Ook zal de gelovige mens de overledenen, waarmee hij in nauwe betrekking stond, in dit rijk zoeken en als de ene of de andere zich uit, zal hij steeds alleen maar de mens dat ter kennis geven, wat door God toegestaan is. En zo kan ook aan deze boodschap het volste geloof geschonken worden. Zelfs wanneer deze niet uitgebreid of uitvoerig het leven in het hiernamaals beschrijft. De mens moet alleen naar de zuivere waarheid verlangen en hij moet hiernaar verlangen ter wille van de zuivere waarheid, dan zal hem alles gegeven worden, wat hem wetenswaardig lijkt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling