Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1851
1851 Erupties – Activiteit van het ongebonden geestelijke
18 maart 1941: Boek 28
Zodra de kern van de aarde in beweging komt, gaat er een geweldig geraas door de lucht, want de omgeving van de aarde wordt de ontsnapping van het geestelijke uit het innerlijk van de aarde gewaar en er wordt een enorme schade aangericht. Want hetgeen in de hardste vorm gebonden was, wordt door zijn plotselinge vrijheid buitengewoon actief en beïnvloedt nu het al rijpere geestelijke op zo’n manier, dat in de natuur de meest merkwaardige veranderingen plaatsvinden, omdat het vrij geworden geestelijke, dat nog in het begin van zijn ontwikkeling staat, probeert zijn ontwikkelingsproces naar eigen goeddunken vorm te geven.
Het zou zich willen belichamen in scheppingen, die een hogere rijpheidsgraad als voorwaarde hebben. Maar het geestelijke in de vorm verweert zich daartegen en zodoende wordt er een strijd uitgevochten tussen het al rijpere geestelijke en het nog onvolmaakte en dit heeft een tumultueuze uitbarsting tot gevolg, die in de wereld hoorbaar zal zijn. En dit zal het begin zijn van dat, wat de gehele wereld in ontzetting zal brengen.
Het geestelijke in de aarde dringt naar de oppervlakte. Het verlangt naar licht en de plotselinge verandering van het gebied van het volledig nog niet verloste naar het rijk, dat ook al het geestelijke in zich bevat, dat de verlossing nabij is, is heel geschikt om de meest ongelooflijke gebeurtenissen in de natuur teweeg te brengen, die de mens niet aards verklaren kan, die echter allemaal wel hun verklaring hebben.
De toestroom van geestelijke wezens, die besloten hebben dienend werkzaam te zullen zijn en zich dus daartoe bereid verklaard hebben, vullen de ruimte buiten de aarde, waar de uitbarstingen plaatsvinden met een drang tot activiteit, die zich nog niet kan ontplooien en het spoort het zich in de atmosfeer bevindend nog ongebonden geestelijke tot buitengewone activiteit aan, zodat onvoorstelbare stormen zulke natuurrampen begeleiden en er natuurkrachten uitbreken. De mens zich geen idee kan vormen van de kracht en het gevolg hiervan. En daarom zal hij ook van elk denkvermogen beroofd zijn. Het geestelijke zal hem zo hard benauwen, dat hem elk verstandelijk beoordelen van het gebeuren ontbreekt en hij zwak en willoos alles over zich heen laat komen.
Zodra het geestelijke zich nu op de één of andere manier kan uiten en zijn drang tot activiteit eenmaal tot uitbraak laat komen, verminderen de bevingen op aarde. Hetgeen wil dienen scheidt zich af van hetgeen zich nog tegen God verzet. Het dringt naar de oppervlakte van de aarde, voegt zich bij een geestelijk wezen dat werkzaam is en met toegenomen kracht wordt nu de laatste werkzaamheid verricht.
Al deze wezens zijn nog ongebonden en razen daarom op een heel verwoestende manier uit. Ze zijn sterker dan het al gebonden geestelijke in de planten- en dierenwereld en dit geestelijke kan niet voldoende tegenstand bieden en zich niet verweren, zodat het ongebonden geestelijke de uiterlijke vorm hiervan verwoest en zodoende worden er vaak scheppingen ontbonden door juist deze natuurkrachten en dit met goddelijke toestemming. Want als de tijd gekomen is, die God voor het beëindigen van zulke rampen gesteld heeft, bindt Hij het nu vrij geworden geestelijke opnieuw in een uiterlijke vorm en wijst deze opnieuw haar werkzaamheid toe.
Er ontstaan zodoende weer volledig nieuwe scheppingen van allerlei soort. Wat leeft, vergaat en er ontstaat nieuw leven, wat God daarvoor bestemt. Daarom zullen zulke natuurrampen niet van lange duur zijn. Hoe ongeremder de vrij geworden krachten uitrazen, des te sneller worden ze weer gebonden, omdat anders een volledige vernietiging van het bestaande het gevolg zou zijn, wat echter niet de goddelijke wil is.
Er is alleen maar een verandering van het bestaande toegelaten, dat wil zeggen dat het door God gewild is, maar geen vernietiging van wat er bestaat. Maar de veranderingen zijn zo enorm, dat de mens hier tegenover een goddelijke wilsuiting staat, die hem in de diepste diepte moet aangrijpen, voor zover hij niet enkel puur werelds ingesteld is en de gebeurtenis alleen maar materieel beschouwt.
Wanneer de stem van God zelfs tijdens zulke gebeurtenissen niet tot hem spreekt, dan zijn de vreselijkste natuurverschijnselen zonder zin voor diens ziel. Dan is het geestelijke in hem zelfs nog ver achteruitgegaan en er is nauwelijks nog een andere mogelijkheid voor een geestelijk opwaartse ontwikkeling van zulke mensen, die zich tijdens zulke natuurrampen niet bewust worden van de grootte en almacht van God.
Amen
Vertaald door Peter Schelling