Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1846
1846 Eeuwigheidsbegrip – Staat van licht – Niet-verloste staat
13 maart 1941: Boek 28
Het eeuwigheidsbegrip is onbegrijpelijk voor de mens, zolang hij nog op aarde verblijft. Maar op het moment van de dood komt zijn ziel vrij en dat onbegrijpelijke begrijpt hij nu. Er is geen wet van ruimte en tijd. Er is geen lichamelijke beperking. Alles is als een eindeloze zee, dat het verleden, het heden en de toekomst omvat. De geest is bevrijd van elke keten en ook baas over tijd en ruimte. Waar hij verblijven wil, daar kan hij zijn. Wat hij zich voorstelt, dat is voor hem aanwezig.
Niets belet hem zich in gebieden op te houden die helder en licht zijn, wanneer de ziel een rijpheidsgraad bereikt heeft, die een omhoog gaan in lichtgebieden toelaat. Ze laat alles achter, wat haar op aarde begerenswaardig leek. Ze neemt deel aan de lichtuitstraling uit God. Ze dompelt zich onder in de vloed van de goddelijke liefde. Ze hoort het koor van de hemelse heerscharen. Ze is door de poort van het eeuwige leven een lichtrijk binnen gegaan, dat een andere wereld is dan de aardse wereld. Ze wendt zich naar het licht. Ze zoekt de vereniging met geestelijk volmaakte wezens en verhoogt zo haar gelukzalige toestand. En zo is het leven in de eeuwigheid voor een ziel, die op een God welgevallige manier haar levenswandel afgelegd heeft en nu naar het eeuwige rijk weggeroepen wordt, meer dan duizendmaal begerenswaardiger dan zelfs het mooiste aardse bestaan.
God weet welke rijpheidsgraad de mens op aarde kan bereiken en roept hem tot Zich, wanneer er gevaar dreigt voor zijn ziel of wanneer de mens zijn verplichtingen nagekomen is. En steeds moeten de mensen het aan God overlaten, wanneer Zijn liefde het leven van een mens beëindigt. Steeds moeten de mensen God dankbaar zijn, als Hij een ziel verlost van haar uitwendige ketenen. Steeds moet een stille berusting in Gods wil de mens vervullen, die het grootste leed ten deel gevallen is door het heengaan van mensen, die hen nauw aan het hart lagen. Want als ze deze liefhebben, moeten ze enkel de lichttoestand in overweging nemen en jubelen en juichen, dat deze ziel de gang op aarde afgelegd en nu voorgoed beëindigd heeft.
En elk gebed moet alleen maar het verkrijgen van de rijpheid van de ziel betreffen, want dit is de voorwaarde voor een toestand in het hiernamaals, die benijdenswaardig is en voor al het aardse leed en kwellingen schadeloosstelt. Maar de mensen, die het aan de rijpheid van de ziel ontbreekt, zijn te betreuren, want ze zullen in het hiernamaals nog door een harde leerschool gaan en zullen de weg van de loutering nu pas afleggen en dat vaak op de gevoeligste manier. De levensstrijd is gemakkelijk te noemen, afgezet tegen het lijden, dat de ziel nu wacht, om deze toestand te bereiken, die toegang tot de lichtsferen geeft.
Er moeten zich nog onnoemelijke inspanningen getroost worden, tot de ziel zich van alle ketenen bevrijd heeft en zonder enig ballast naar de hoogte zweven kan. Want al het onreine, wat de ziel nog aankleeft, houdt haar als met ketenen aan de aarde vast. Ze verlangt ernaar. Ze neemt deel aan het leed en pijn van haar familieleden en wordt daardoor gehinderd in haar vlucht omhoog. En ofschoon ze ook naar het licht verlangt, heeft ze toch niet de rijpheid om lichtdrager en lichtgever te zijn en het is nu een lange gang in het hiernamaals, die ze ook als lange tijd ervaart, omdat de wet van tijd en ruimte nog niet volledig opgeheven is en dus ook het begrip “eeuwigheid” voor de ziel nog niet voor te stellen is.
Degene die door het licht opgenomen wordt, laat op aarde slechts achter, wat hij overwonnen heeft en hij verlangt er waarlijk niet naar terug. Maar wie de aarde met een gebrekkige rijpheid van de ziel verlaat, is nog heel erg in de nabijheid van de aarde en hij probeert in verbinding te komen met zijn geliefden. Hij lijdt, zoals de mensen op aarde onder de scheiding van elkaar lijden en toch is deze scheiding nog zo kort en het kan geheel overbrugd worden, als de ziel al op aarde vraagt en smeekt dat licht en genade haar door de liefde van God toe mogen stromen en dat de tijd overeenkomstig de goddelijke wil gebruikt werd. Want haar dood zal een gemakkelijk naar de naar de overkant, naar de eeuwige velden, zweven zijn en ze laat vol vreugde en graag alles op aarde achter, wat belemmerend voor de vlucht naar de hoogte is.
Amen
Vertaald door Peter Schelling