Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1828

1828 Goddelijke ordening – Zonde

24 februari 1941: Boek 27

Te leven in de goddelijke ordening betekent zich zonder tegenwerking aan de wet aanpassen, die God voor al Zijn scheppingswerken gegeven heeft. Er moet als het ware acht geslagen worden op de innerlijke stem, wat die de mens voorschrijft te doen, dan zal de mens zich ook binnen de goddelijke orde bevinden, dat wil zeggen de goddelijke wil eerbiedigen en in acht nemen. En dan ontwikkelt hij zich ook opwaarts.

Elk scheppingswerk buiten de mens bevindt zich binnen de goddelijke orde, omdat de wil gebonden is. Dat wil zeggen dat het alles moet doen, wat de goddelijke wil is en wat dus overeenstemt met de wetten, die God van eeuwigheid af gegeven heeft. Alleen de mens is in staat om deze wet nietig te verklaren, dat wil zeggen in strijd te handelen met deze wet, omdat zijn wil vrij is en deze ook op een manier gebruikt kan worden, die indruist tegen de goddelijke wil, de goddelijke ordening.

Maar zo’n handelen in strijd met de goddelijke ordening heeft een schadelijk effect op zijn ziel, doordat het de opwaartse ontwikkeling in gevaar brengt. Ja, deze zelfs vaak tot stilstand brengt. Want God heeft in Zijn wijsheid alles zo geordend, dat het niet willekeurig door de mensen veranderd kan worden, zonder dat het schade oplevert. Het strikt leven volgens de goddelijke ordening is er veeleer de enige garantie voor, dat de mens voorwaarts schrijdt op zijn weg omhoog. Als hij zich door de stem van het hart laat leiden, zal hij nooit in strijd handelen met de goddelijke ordening, want deze is de stille leider en vermaner op zijn levensweg, die daar van zich laat horen, waar de mens dreigt af te wijken van de door God gewilde ordening.

De mens mag nu op geen enkele manier geloven dat God Zijn wetten verandert, als ze voor de mens onuitvoerbaar lijken, maar de mens moet alles doen om van zijn kant de hindernissen te overwinnen, die in de weg gaan staan, als hij genegen is binnen de goddelijke orde te leven. Hij moet om de daarvoor noodzakelijke kracht vragen, omdat juist door het overwinnen van weerstand de weg omhoog gegarandeerd is. Dan zal hij zich ondanks moeilijkheden voortdurend binnen de goddelijke orde bevinden, hij zal dus overeenkomstig de goddelijke wil leven.

Een zich openlijk hiertegen verzetten is een handelen in strijd met de goddelijke ordening en dus een zonde. En de mens kan nu heel goed beoordelen, wat nu tot zonde gerekend kan worden, wanneer hij zich maar de maatstaf aanlegt in hoeverre al zijn handelen, zijn denken en zijn spreken tegen de goddelijke orde ingaan. Wat dus onrechtvaardigheid is voor God, is zonde. Wanneer de goddelijke wil genegeerd wordt en daarvoor in de plaats de eigen wil actief wordt op een manier, die tegen de goddelijke wil in gaat, dan handelt de mens tegen de goddelijke orde en zondigt hij.

Leven binnen de goddelijke ordening betekent dus de hoogte bereiken, terwijl een in strijd handelen met de goddelijke orde onvermijdelijk een stap naar de diepte betekent, omdat de zonde de mens van God verwijdert, dus weer naar dat leidt waaraan hij al ontsnapt was door te leven binnen de goddelijke ordening, waar de wil gebonden was.

Het stadium van de vrije wil is in dit opzicht een gevaar voor het wezen, omdat het niet meer gedwongen is om binnen de goddelijke orde te leven, maar zijn wilsvrijheid ook misbruiken en in strijd met de goddelijke ordening leven kan, hetgeen hem echter een achteruitgang in de opwaartse ontwikkeling oplevert. Maar de wil naar God beschermt het wezen tegen elke handeling die tegen Zijn wil in gaat en de mens hoeft daarom niet te vrezen om in strijd te handelen met de goddelijke ordening, als hij naar God verlangt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling