Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1826

1826 Geestelijke verklaring van erupties – Dienen in het licht

24 februari 1941: Boek 27

Om het geestelijke zijn geboeid zijn te laten voelen, moet hem zowel de eigen gedwongen toestand als ook de vrijheid van de wil duidelijk zichtbaar gemaakt worden. Het geestelijke moet het ene als een kwelling ervaren en het andere als nastrevenswaardig beschouwen. Pas dan zal hij het zijne doen om vrij te komen uit de eerste toestand en tot vrijheid van de wil te komen.

Dus moeten de wezens van het licht dit laatste uitstralen op scheppingswerken, van wie de geest nog in volledige duisternis smacht. Deze moeten de lichtstraal als aangenaam ervaren en er nu voortaan naar verlangen. Het moet dus naar de hoogte verlangen, waar er licht in overvloed is. Maar elke lichtuitstraling is het gevolg van een dienende werkzaamheid, dus het op één of andere manier dienen moet voorafgaan, voordat een echte lichtuitstraling plaats kan vinden.

Weliswaar is elke uiterlijke vorm aan lichtuitstraling blootgesteld, maar het geheel verharde geestelijke wendt zich hiervan af en heeft een eindeloos lange tijd nodig voordat het zich voor het licht opent, dat wil zeggen dit op zich in laat werken. Maar dan breekt het verlangen ernaar met oerkracht door. Dan dringt alles, wat voordien in de diepte was, naar de oppervlakte en streeft naar het licht en dan wordt al het verlangende geestelijke door erupties uit zijn lange gevangenschap bevrijd en gaat het in een veranderde uiterlijke vorm verder met zijn ontwikkelingsgang. En de aarde, wiens geboeide geestelijke wezens naar bevrijding verlangen, naar licht en dienende werkzaamheid, staat nu ook voor zo’n geweldige eruptie.

En juist dan dringt het in de diepte en de duisternis smachtend geestelijke naar de hoogte, wanneer het geestelijke op aarde de hun toestromende overvloed aan licht niet benut en er in zekere zin geen acht op geslagen wordt. Dan probeert het nog niet ontwikkeld geestelijke zich deze overvloed aan licht toe te eigenen en het streeft er met oerkracht naar, wat door natuurrampen tot uitdrukking komt en radicale veranderingen veroorzaakt met betrekking tot geestelijke stromingen. Want het zich op het aardoppervlak richtend geestelijke neemt nu in sterke mate elke geestelijke stroming waar en onttrekt daarom geestelijke kracht aan de al opwaarts ontwikkelde wezens, die op deze kracht geen acht slaan en onbenut laat, wat vaak het lichamelijke einde van deze wezens op aarde betekent.

Het nog niet ontwikkeld geestelijke gebruikt nu geestelijke kracht, doordat het nu zijn uiterlijke vorm aanzienlijk verandert, dat wil zeggen deze het licht toegang verschaft heeft. En nu kan dit geestelijke zijn ontwikkelingsgang op aarde afleggen en dus naar het licht streven. Het moet enkel de hem ten dienste staande kracht benutten door dienende werkzaamheid.

Maar als het verlangen naar licht eerst eenmaal in het geestelijke ontwaakt is, dan verzet het zich ook niet meer om op één of andere manier te dienen, want het ervaart deze activiteit als middel tot een grotere lichtontvangst en het wordt tegelijkertijd de daardoor losser gemaakte boeien van zijn uiterlijke vorm gewaar en ofschoon de ontwikkelingsgang zich nu via bindend opgelegde wetten afspeelt, is het wezen toch ook zelf bereid om deze gang te gaan, want zijn eigen wil, ofschoon die niet vrij is, stemt met de goddelijke wil overeen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling